Broeders in Christus

Voorafschaduwing als Bijbels beeldtaal

We spreken van voorafschaduwing wanneer iets uit het verleden een beeld is van iets anders dat veel later komt. Dat ‘iets’ kan een gebeurtenis zijn, of een voorwerp, of een persoon. De term ‘vooraf-schaduwing’ komt in de Bijbel zelf maar twee keer voor, beide in de brief aan de Hebreeën. Daar lezen we over de Mozaïsche wet en de eredienst i.v.m. de tabernakel:

(De priesters) verrichten hun dienst in wat de afspiegeling en de voorafschaduwing is van het hemelse heiligdom, zoals dat aan Mozes geopenbaard werd toen hij begon met het oprichten van de tabernakel: ‘Let erop’, staat er immers, ‘dat je alles vervaardigt volgens het ontwerp dat je op de berg getoond is’ (Hebreeën 8:5).

Omdat de wet slechts een voorafschaduwing toont van al het goede dat nog komen moet en daarvan niet de gestalte zelf laat zien … (Hebreeën 10:1).

In het eerste citaat verkondigt hij dat het heiligdom in de woestijn (de tabernakel) alleen maar een soort beeld was van een werkelijkheid in de hemel. En hij ziet dat gesymboliseerd in het feit dat God aan Mozes een ‘voorbeeld’ heeft getoond waarnaar hij zich moest richten. In het tweede citaat betoogt hij dat de Mozaïsche Wet op dezelfde manier alleen maar een soort beeld (een ‘schaduw’) was van een hogere werkelijkheid. Daarmee bedoelt hij dat de offers van die Wet op zichzelf geen reiniging van zonden konden bewerken; zij wezen alleen maar vooruit naar het werkelijke offer, dat van Christus. Zoals een schaduw wel een indruk geeft van het voorwerp dat die schaduw werpt, maar alleen dat voorwerp zelf is de werkelijkheid. Die gedachte vinden we ook nog elders in de brief, ook al wordt dat woord schaduw daar dan niet gebruikt. Bijvoorbeeld:

Als het dus noodzakelijk is dat de afbeeldingen van wat zich in de hemel bevindt op die manier gereinigd worden, dan moet wat in de hemel zelf is met veel betere offergaven worden gereinigd. Christus is immers niet binnengegaan in een heiligdom dat door mensenhanden is gemaakt, in de voorafbeelding van het hemelse heiligdom, maar in de hemel zelf. (Hebreeën 9:23-24).

Dat brengt ons tenslotte op het feit dat de schrijver in die eerdere citaten weliswaar het woord schaduw gebruikt, maar dat de OT-gedachte waarnaar hij daarmee verwijst, eigenlijk een iets ander beeld gebruikt. In het Hebreeuws gaat het eigenlijk meer om een contour i.p.v. een schaduw, en in het geval van ‘de werkelijkheid zelf’ zijn die contouren dan volledig ingevuld. Maar daarmee verandert de essentie van het beeld niet, en daarom zal de schrijver geen moeite hebben gehad met het gebruik van de Griekse vertaling van het OT, waar we inderdaad dit woord schaduw vinden.

(De Schriften) tonen slechts een voorafschaduwing van al het goede dat nog komen moet en laten daarvan niet de gestalte zelf zien. (Hebreeën 10:1)

Laten we daar eens een paar voorbeelden van bekijken. In het OT is God Zelf de leider van Israël, maar we vinden in de praktijk twee functionarissen die die taak namens God moeten uitvoeren: de koning en de hogepriester. De ene is de politieke en militaire leider, de andere de godsdienstige leider, maar hun taken overlappen. De Mozaïsche wet regelt zowel het openbare leven als het godsdienstige leven, en beide spreken recht op basis van die wet. Beide zijn ook door een vertegenwoordiger van God voor die taak gezalfd. Maar in de loop van het OT wordt duidelijk dat er ooit een groot koning zal voortkomen uit het huis van David, en die wordt gaandeweg aangeduid als de ‘messias’, dat is: de gezalfde, in het Grieks de ‘christos’. Maar dat woord ‘gezalfde’ maakt niet duidelijk of we nu inderdaad moeten denken aan een koning, of juist aan een hogepriester. En pas tegen het eind van het OT begint duidelijk te worden dat hij beide functies in zich zal verenigen. Maar dat betekent dan dat zowel de koning als de hogepriester zo’n ‘schaduw’ vormen van de werkelijkheid die komen zal. Met andere woorden: alleen samen vormen ze de volledige voorafschaduwing van de komende werkelijkheid; elk van beide vertegenwoordigt voor zich slechts een deel.

De koning-hogepriester

En kijk dan eens alleen naar die koning. Hij zal zijn volk bevrijden, door als een David hun vijanden te verslaan. Dus hij zal een overwinnaar zijn. Maar hij wordt ook aangeduid als een ‘vredevorst’, die als een Salomo zijn volk in voorspoed zal laten wonen. Zien we nu een beeld van hem - die schaduw - in David? Of juist in diens zoon Salomo? En opnieuw kan het antwoord alleen maar zijn: in beide, elk voor een deel. En dat vinden we vaker: voorafschaduwingen geven ons een beeld van een deel van de toekomstige werkelijkheid, en alleen door al die beelden te combineren krijgen we een indruk van het totaal. En in dit geval vinden we ook dat weer op een bepaalde manier voorafgebeeld. In Genesis ontmoeten we de plotseling - a.h.w. uit het niets opduikende – Melchizedek, de koning van Salem (Genesis 14:18-24). Zijn naam is samengesteld uit de elementen ‘melek’, Hebreeuws voor koning, en ‘zadok’ Hebreeuws voor rechtvaardigheid. En Salem (Hebreeuws: shalom), de naam van zijn stad, betekent in het Hebreeuws: vrede. In Genesis lezen we bijna niets over hem, behalve het feit dat hij naast koning ook priester van God was. Daarna ontmoeten we zijn naam nog kort in Psalm 110, waar David over de komende koning schrijft:

“De HEER heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: Je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek was” (Psalm 110:4).

De schrijver aan de Hebreeën geeft daar het volgende commentaar op:

Want deze Melchisedek, koning van Salem en priester van de allerhoogste God, ging Abraham tegemoet … en zegende hem … Zijn naam betekent ‘koning van de gerechtigheid’, en verder is hij ook koning van Salem, dat is ‘koning van de vrede’. Hij heeft geen vader of moeder, geen stamboom, geen oorsprong of levenseinde en lijkt op de Zoon van God – hij is priester voor altijd. (Hebreeën 7:1-3)

Natuurlijk had hij in werkelijkheid wel degelijk ouders en een afstamming, en hij moet in werkelijkheid wel zijn gestorven, want anders liep hij nog op deze aarde rond. Wat de schrijver bedoelt is echter dat ons dat allemaal niet verteld wordt, en op deze manier gepresenteerd is hij een beeld van de komende koning-hogepriester en vredevorst. Dat leert ons dat de voorafschaduwing soms is te vinden in de manier van presenteren; wanneer we die persoon in werkelijkheid hadden meegemaakt, zouden we die voorafschaduwing niet hebben gezien. De schrijver ziet nog andere parallellen, maar die laten we even rusten, want dit is alleen maar bedoeld als een inleiding. Onderaan dit artikel staan wat voorbeelden die verder uitgewerkt zijn.

De komende Messias wordt echter ook aangeduid als ‘de profeet’, zie bijvoorbeeld Deuteronomium 18:15-19. We vinden de echo hiervan in Petrus’ toespraak in de tempel (Hand 3:22-23) en in de Stefanus’ verdediging (Handelingen 7:37). Maar het is ook de achtergrond van de vraag van de afgezanten van de Joodse Raad aan Johannes de Doper in het begin van het Evangelie van Johannes:

De Joden hadden vanuit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem toe gestuurd om hem te vragen: ‘Wie bent u?’ Hij gaf zonder aarzelen antwoord en verklaarde ronduit: ‘Ik ben niet de messias.’ Toen vroegen ze hem: … ‘Bent u de profeet?’ ‘Nee, ‘antwoordde hij … (Ze) vroegen verder: ‘Waarom doopt u dan, als u niet de messias bent, en ook niet Elia of de profeet?’ (Johannes 1:19-25)

Hier willen we echter nog even kijken naar de overeenkomsten tussen Jezus en de vervolgde profeet Jeremia. Dat is in de vorm van een tabel met teksten over Jeremia en Jezus.

Jeremia
Jezus
Voordat ik je vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen.    (Jeremia 1:5)
 
Al voor de grondvesting van de wereld is hij door God uitgekozen.   (1 Petrus 1:20)
 
Daarvóór was ik zo argeloos als een lam dat naar de slachtbank wordt geleid. Ik wist niet dat ze tegen mij dit plan hadden gesmeed.   (Jeremia 11:19)
 
Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid, als een ooi die stil is bij haar scheerders deed hij zijn mond niet open. (Jesaja 53:7)
Ook je broers en zusters, je hele familie, zullen je laten vallen, ook zij zullen je naschreeuwen. Vertrouw hen niet, al zijn ze nog zo vriendelijk. (Jeremia 12:6) Daarom spoorden Jezus’ broers hem aan: … Als je dit soort dingen doet, laat je dan zien aan de wereld.’ Ook zijn broers geloofden namelijk niet in hem. (Johannes 7:3-5)
Telkens als ik uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij. (Jeremia 15:16)
 
Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. (Johannes 4:34)

Dit wordt hier niet verder uitgewerkt, want de overeenkomsten zouden ook zo al duidelijk moeten zijn. Een vergelijking als deze betekent dat we veel te weten kunnen komen over de gevoelens die onze Heer moet hebben gehad (maar waarover we niet lezen) door te kijken naar de emoties waardoor Jeremia werd getroffen toen hij in een soortgelijke situatie verkeerde.

En dat brengt ons tenslotte tot een laatste waarschuwing: voorafschaduwingen hebben alleen betekenis wanneer ze ons iets leren. Dat lijkt op het intrappen van een open deur, maar sommige schrift-uitleggers hebben een sterke neiging voorafschaduwingen te zien in personen of situaties in het Oude Testament, die ons alleen duidelijk worden wanneer we alles wat we uit het Nieuwe Testament over Christus te weten zijn gekomen ‘terug importeren’ in die persoon of die situatie. Dat zijn misschien interessante oefeningen in schrift-vergelijking, maar per definitie leren ze je niets dat je niet al wist, want ze zijn juist volledig gebaseerd op het al aanwezig zijn van die kennis. Werkelijke voorafschaduwingen hebben een duidelijk toegevoegde waarde, ze geven ons extra inzicht.

De volgende voorbeelden van mensen die voorafschaduwingen waren van de Here Jezus zijn verder uitgewerkt.