Start > Studies > Fundamenten van het geloof > De Rechter en zijn oordeel
De Rechter en zijn oordeel
Als Koning over de gehele aarde, is God niet alleen de Wetgever, maar ook de hoogste Rechter. In het Oude Testament maakt Hij Zich als zodanig bekend:
“God is een rechtvaardig Rechter …” (Psalm 7:12)
“… zou de Rechter van de ganse aarde geen recht doen?” (Genesis 18:25)
Rechtvaardig recht spreken houdt onder andere in dat Hij onpartijdig is, zonder aanzien van de persoon handelt. Opdat dit voor iedereen duidelijk zal zijn, is zijn rechtsgeding tegen mensen openbaar. Aan een ieder die hierbij betrokken is, moet bekend worden waarom God de een vrijspreekt van schuld en de ander voor schuldig houdt. God weet wat in het diepst van de mens verborgen is, ook alles wat onzichtbaar bleef voor andere mensen, het goede en het kwade. Daarom mogen wie zich Hem toewijden, door met hart en ziel zijn wil te doen, zich veilig en zeker weten in de handen van deze rechtvaardige Rechter. Zij zullen door Hem bevrijdt, verlost worden van de vijandige wereld. Wat de vijanden van God en zijn kinderen in het geheim beraamd hebben, zal duidelijk worden voor iedereen:
“Maar, HERE der heerscharen, rechtvaardige Rechter, die nieren en hart toetst, ik zal uw wraak aan hen (die Gods kinderen kwaad doen) zien, want op u heb ik mijn rechtsgeding gewenteld.” (Jeremia 11:20)
“Want de HERE, onze Rechter, de HERE, onze Wetgever, de HERE, onze Koning, Hij zal ons verlossen.” (Jesaja 33:22)
“Er is niets bedekt, of het zal geopenbaard worden, en verborgen, of het zal bekend worden. Daarom, al wat u in het donker gesproken hebt, zal in het licht gehoord worden en wat u aan het oor gesproken hebt, in de binnenkamer, zal van de daken gepredikt worden.” (Lucas 12:2-3)
“Daarom velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen van de harten openbaar zal maken.” (1 Korintiërs 4:5)
Ondanks dat God bepaalde vormen van rechtspraak overliet aan oudsten (Ex. 18), richters, koningen, en priesters in Israël (2 Kronieken 19:4-11; Ezra 7:25), waren deze door hun zwakheid niet volmaakt rechtvaardig. Wie daar het dichtst bij kwamen waren Mozes en Salomo. Zij spraken recht namens en in de geest van God. Koning Salomo ontving in de beginjaren van zijn koningschap grote wijsheid van God. Die tijd was een voorafschaduwing van het koningschap van Christus. De Here Jezus zei dat Hij meer is dan Salomo (Matteüs 12:42). Al tijdens zijn leven op aarde gaf God Hem rechterlijke bevoegdheden, bijvoorbeeld om zonden te vergeven:
“En hun geloof ziende, zei Hij: Mens, uw zonden zijn u vergeven. En de schriftgeleerden en de Farizeeën … zeiden: … Wie kan zonden vergeven dan God alleen? Doch Jezus … zei tot hen: … Wat is gemakkelijker te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Maar opdat u mag weten, dat de Zoon de mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven - zei Hij tegen de verlamde: Tot u zeg Ik, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis …” (Lucas 5:17-26).
Hij sprak echter ook over een latere tijd. In een gelijkenis herinnerde Hij eens aan wat God had gesproken door de profeet Ezechiël: Hij zou rechtspreken tussen zijn schapen en de rammen en bokken, die zijn schapen verdrongen en uitbuitten (Ezechiël 34):
“En u, mijn schapen, zo zegt de Here HERE, zie Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, tussen de rammen en de bokken de vette en de magere schapen.” (Ezechiël 34:17, 20-22)
“Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon van zijn heerlijkheid. En al de volken zullen vóór Hem verzameld worden en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken, en Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand. Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt u gezegenden van mijn Vader, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging van de wereld af … Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur …” (Matteüs 25:31-46)
Hoewel ook in het Nieuwe Testament God de rechtvaardige Rechter is (Romeinen 2:2, 5 en 16, 3:6, 14:10; 1 Korintiërs 5:13; 2 Thessalonisenzen 1:5; Hebreeën 12:23, 13:4; 1 Petrus 1:17, 2:23; Jakobus 4:12; Openbaring 6:10, 16:7, 18:4-19:5), heeft Hij de Here Jezus aangewezen om in zijn naam als Rechter op te treden:
“Want … de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven.” (Johannes 5:22)
“En Hij (Christus) heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden.” (Handelingen 10:42)
“Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” (2 Korintiërs 5:10)
Net als zijn Vader in de hemel is Hij rechtvaardig en oordeelt Hij zonder aanzien van de persoon:
“Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.” (Johannes 5:30; zie ook 7:24)
De Here Jezus zei dat Hij zal komen om een ieder te vergelden. Dit betekent dat het oordeel niet direct bij de dood wordt uitgesproken. In het Nieuwe Testament zijn vele passages, die er op wijzen dat het oordeel samenvalt met de komst van Christus naar de aarde en de opstanding van de doden:
“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van zijn Vader … en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden.” (Matteüs 16:27)
“Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ten oordeel.” (Johannes 5:28-29; zie ook 6:39-40)
Dit moment is de dag van de Here, de door God vastgestelde dag van oordeel voor alle mensen:
“Maar Ik zeg u: Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag van het oordeel …” (Matteüs 12:36; 1 Petrus 4:5)
“ ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt, volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.” (Romeinen 2:16)
“Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschijning als op zijn koningschap …” (2 Timotheüs 4:1; zie ook vers 8)
Wie in zijn hart geen kwaad heeft beraamd en God altijd van harte heeft gediend, heeft niets te vrezen voor de Rechter. De Here Jezus zei dat zo iemand niet in het oordeel komt. Waarmee Hij bedoelde dat hij niet voor de Rechter wordt gedaagd om het doodvonnis uit zijn mond te horen:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel.” (Johannes 5:24)
“Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag van het oordeel … Er is in de liefde geen vrees, want vrees houdt verband met straf” (1 Johannes 4:17)
Vraag ter overdenking:
Hoe zal het bij het oordeel gaan denkt u? Kunnen wij ons verdedigen?