Broeders in Christus

De toets van Profetie als bewijs van Gods bestaan

In deel 1 van deze serie hebben we terloops geconstateerd dat vrijwel al die goedbedoelde pogingen om Gods bestaan wetenschappelijk te bewijzen de praktische fout maken dat te willen doen buiten zijn eigen Woord om, terwijl dat Woord nu juist de centrale plaats zou moeten innemen in onze overtuiging. En dat de daaraan ten grondslag liggende fundamentele fout is dat al deze ‘bewijzen’ zijn opgezet om anderen te overtuigen, in plaats van onszelf. De beide laatste delen van deze serie willen we nu besteden aan deze twee aspecten. Deze keer gaan we in op de vraag wat Gods Woord er zelf over te zeggen heeft.

Profetieën en tekenen

Wanneer Mozes in Deuteronomium, als het volk op het punt staat het land binnen te trekken, nogmaals Gods Wet uiteenzet, introduceert hij ook het ambt van profeet. Een profeet zou rechtstreeks namens God tot hen spreken. Maar dan zouden zij wel moeten kunnen weten of iemand die beweerde zo’n profeet te zijn, daarin wel de waarheid sprak. Mozes geeft hun daarom een toets: “als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest” (Deuteronomium 18:22). Daarbij moeten we bedenken dat profetie in feite maar zelden een blote ‘voorspelling’ van de toekomst is; meestal is het een les of een waarschuwing, of een oproep tot bekering. Daarom zien we in de praktijk vaak dat belangrijke profetische uitspraken gepaard gaan met ‘een teken’. De profeet kondigt dan iets aan dat op korte termijn zal gebeuren, als ‘bewijs’ dat God hem inderdaad heeft gezonden.

Wanneer koning Jerobeam van het nieuwe noordelijke rijk Israël, in strijd met Gods gebod, in Betel een nieuw heiligdom sticht, met een eigen brandofferaltaar, verschijnt daar een profeet met de boodschap: “Dit zegt de HEER: In de familie van David zal een zoon worden geboren, Josia geheten. Op (dit altaar) zal deze Josia de priesters (van dit heiligdom) ten offer brengen” (1 Koningen 13:2). In werkelijkheid zou het echter nog meer dan twee eeuwen duren eer deze profetie in vervulling zou gaan. Daarom kondigt de profeet ook een korte termijn teken aan: “Dit is het teken dat het de HEER is die gesproken heeft: het altaar zal splijten en de as die erop ligt zal op de grond vallen” (1 Koningen 13:3). Dat gebeurt dan onmiddellijk, zodat het volk weet dat dit een woord van God is. Even voor alle volledigheid: wanneer een ‘profeet’ met een boodschap komt die inhoudelijk duidelijk in strijd is met Gods Woord, dan is dat op zichzelf al voldoende bewijs dat hij niet namens God spreekt. In zo’n geval hoeft geen enkel begeleidend ‘teken’ nog van waarde te worden geacht. Dat principe had Mozes al uitgelegd in Deuteronomium 13.

De profetie van Jesaja als kenmerkend voorbeeld

In het tweede deel van de profetie van Jesaja vinden we het regelmatig terugkerende thema van een rechtszaak tussen God en de afgoden. God claimt daarin dat Hij de enige ware god is en dat de zogenaamde goden van de volken in feite niets zijn; en dat Hij dat kan aantonen door te tonen hoe Hij de loop van de geschiedenis heeft gestuurd en nog verder zal sturen. Hij daagt de afgoden uit ook met zulke bewijzen te komen: “Voer jullie rechtsgeding, zegt de heer, lever overtuigende bewijzen ... Vertel ons over wat vroeger is gebeurd, zodat wij de afloop nu al kennen. (of:) Licht ons in over wat komen gaat, geef ons aanwijzingen over de toekomst, dan weten wij dat jullie goden zijn” (Jesaja 41:21-23). God roept daarbij zijn eigen volk op als getuige, terwijl de afgoden hun aanhangers als getuigen mogen oproepen: “Alle volken zullen zich verzamelen. Wie van hun goden heeft aangekondigd wat eertijds nog te gebeuren stond? Laten zij [die afgoden] getuigen leveren om hun gelijk te bewijzen … Mijn getuige zijn jullie – spreekt de heer – die Ik uitgekozen heb opdat jullie Mij zouden kennen en vertrouwen, en zouden inzien dat Ik het ben” (Jesaja 43:9-10). Maar dat doel (kennen en vertrouwen) geldt uiteraard net zo goed voor ons.

De centrale boodschap van het boek Jesaja is dat God zijn getrouwe dienaren zal bevrijden uit de macht van de zonde, die tot de dood leidt. Die onoverwinnelijke vijand, de dood, zal voor God niet onoverwinnelijk blijken, maar uiteindelijk worden overwonnen door een ‘Knecht’ die God zal verwekken. Maar om dat duidelijk te maken vinden we in het boek een parallel, een beeld, om dit te illustreren. Het volk zal (om zijn zonden) in ballingschap worden weggevoerd door een toekomstige machtige koning van Babel. Maar God zal hen weer uit de handen van dat onoverwinnelijk schijnende Babel bevrijden, door een overwinnaar te doen komen (in feite de Perzische koning Kores of Cyrus), die dat machtige rijk van Babel zal verslaan. En zo zou Hij ook de overwinnaar brengen die de zijnen zou verlossen uit de macht van de dood. Maar dat Babel was nog verre toekomst; het begin van die overheersing kwam pas een eeuw na Jesaja, en de bevrijding door Kores nog eens 70 jaar later. Daarom geeft God ook een korte termijn ‘teken’. In Jesaja’s dagen was Assyrië, niet Babel, de wereldmacht die hen bedreigde. En dat machtige Assyrië zal God in hun dagen voor de poorten van zijn stad Jeruzalem verpletterend verslaan: “De heer van de hemelse machten heeft gezworen: ‘Voorwaar, het zal gaan zoals Ik heb bepaald. Ik breek de Assyrische heerschappij over mijn land, Ik verbrijzel Assyrië op mijn bergen. Mijn volk wordt van zijn juk bevrijd … Wanneer Hij dit besloten heeft, de heer van de hemelse machten, wie zal het dan verijdelen?” (Jesaja 14:24-27). En zo is het ook gebeurd: in het jaar 701 v.Chr. is het Assyrische leger in Judea volledig vernietigd (zelfs uit de kronieken van de Assyrische koning Sanherib valt dit voorzichtig af te lezen), als begin van de ondergang van dat rijk dat uiteindelijk, een eeuw later, werd overwonnen door het Babylonische.

De slotsom

Wat vertelt ons dit alles? In de eerste plaats dat God hiermee het wettig en overtuigend bewijs heeft geleverd dat Hij inderdaad de geschiedenis leidt, en dat Hij daarmee zijn ‘rechtsgeding’ wint. Let op dat het niet maar een kwestie is dat Hij ons ‘de toekomst kan voorspellen’, nee Hij stuurt die toekomst en zorgt ervoor dat die de loop neemt die in overeenstemming is met zijn besluiten, namelijk de loop die in het beste belang is van zijn getrouwe dienaren - ook al lijkt dat op het eerste gezicht misschien niet altijd zo te zijn. En dat is een bewijs, niet alleen voor zijn bestaan maar, veel belangrijker dan dat, van zijn zorg voor de zijnen. Want vooral dat is de les die dit ons wil leren: God bestaat niet alleen, maar je kunt ook blind op Hem vertrouwen.