Zonde. Overtreding van Gods wil
Omdat God de mens maakte met een vrije wil, en daarmee vrijheid om te kiezen, kunnen wij zowel doen wat Hem behaagt als mishaagt. Dit laatste noemt God zonde. Maar wat is zonde precies en hoe komt deze tot stand? De Bijbel leert dat wie weet wat God vraagt maar het niet doet, zondigt tegenover God. Hij overtreedt Zijn wil. Zoals er in de wereld, bij overtreding van de wet, een onderzoek volgt, waarop een straf wordt bepaald, moet er ook in dit geval een toets zijn waarop God Zijn oordeel baseert. Voor Israël was die toets de wet, die ieder lid van het volk geacht werd te kennen:
“… zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.” (Romeinen 5:13; 3:20)
“… doet u zonde en wordt u door de wet overtuigd van overtreding.” (Jakobus 2:9)
“Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zei: u zult niet begeren.” (Romeinen 7:7)
Geboden en verboden prikkelen ons, onverschillig voor de gevolgen, de wetgever uit te dagen door, in het toegeven aan onze begeerten en hartstochten, de ons gestelde grenzen te overschrijden:
“Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei begeerlijkheid op; want zonder de wet is de zonde dood.” (Romeinen 7:8)
“Want toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld worden, in onze leden.” (Romeinen 7:5)
De eerste mens overtrad ook een gebod. God had gezegd dat hij van alle bomen mocht eten, maar van één boom af moest blijven. Dit was de toets van zijn gehoorzaamheid. Dit gebod prikkelde de mens echter, en in plaats van zijn begeerte te overwinnen gaf hij er aan toe:
“En de vrouw zag dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook aan haar man, die bij haar was, en hij at.” (Genesis 3:6)
Hier wordt het proces voorgesteld dat plaats vindt in de menselijke gedachten, waardoor wij proberen onze zonden als niet erg voor te stellen:
“Hoelang zullen in uw binnenste uw zondige overleggingen verwijlen?” “Arglistig is het hart boven alles, ja verderfelijk is het; wie kan het kennen?” (Jeremia 4:14 en 17:9)
“Want uit het hart komen boze overleggingen …” (Matteüs 15:19)
“Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking van zijn eigen begeerte. Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde …” (Jakobus 1:14)
De mens is in principe vrij, maar wij zijn van nature zo gericht op het bevredigen van onze begeerten, dat wij daarvan, zonder het in te zien, slaven zijn; gevangen in de strik van onze zelfzuchtigheid. God wil ons tegen onszelf beschermen en vraagt ons dat wij ons beheersen om echt vrij te zijn:
“Doch indien u niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie u moet heersen.” (Genesis 4:7)
“Laat de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat u aan zijn begeerten zou gehoorzamen … Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren …” (Romeinen 6:12-14)
“Weet u niet, dat u hem, in wiens dienst u zich stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?” (Romeinen 6: 16; vergelijk Johannes 8:34)
“… gebruikt echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees …” (Galaten 5:13)
God laat ons zien dat er een weg is die naar vrijheid leidt: de weg die zijn Zoon Christus Jezus ging. Zijn voorbeeld is daarom de toets voor ons leven. Hij deed alleen het goede en zondigde niet tegen God. En God vraagt ons Jezus daarin te volgen. Door zijn kruisdood toonde Hij hoe radicaal Hij met de zonde wilde afrekenen, zodat deze geen kans zou krijgen Hem in bezit te nemen en te beheersen:
“… daar ook Christus … u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat u in zijn voetsporen zou treden; die geen zonde gedaan heeft …” (1 Petrus 2:21-22; vergelijk Hebreeën 4:15).
“… laat u met God verzoenen. Hem (Christus), die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (God) voor ons tot zonde gemaakt …” (2 Korintiërs 5:20-21)
“Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven.” (Romeinen 6:10)
Geen mens kan zeggen dat hij niet op enig moment gezondigd heeft, want allen zijn Adam gevolgd:
“… gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen … omdat allen gezondigd hebben … Want allen hebben gezondigd …” (Romeinen 5:12; 3:23).
“Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet… Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet” (1 Johannes 1:8-10; vergelijk Johannes 8:7).
Door de doop geven wij te kennen dat wij voortaan niet meer Adam willen navolgen, maar Christus:
“Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” (Galaten 5:24; vergelijk Matteüs 5:43-48).
Wie op deze wijze het vlees doodt, is voortaan niet meer bezig met het bevredigen daarvan, maar heeft de gezindheid van Christus. Hij is gericht op het blijvende, in plaats van op het tijdelijke:
“Een ieder, die in Hem (Christus) blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend … Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (van God) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.” (1 Johannes 3:6 en 9; 5:18)
“Want al wat in de wereld is: de begeerten van het vlees, de begeerte van de ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.” (1 Johannes 2:16-17)
Dit wil niet zeggen dat wij dan niet meer kunnen zondigen, maar dat wij dat niet bewust, opzettelijk meer doen. Wij moeten altijd waakzaam blijven, omdat wij nog in een wereld vol verleidingen leven:
“Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde.” (Jakobus 4:17)
“Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis van de waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonde meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel…” (Hebreeën 10:26-27).
Vraag ter overdenking:
Wat onderneemt u zelf, om de zonde in uw leven geen kans te geven?
Vergeving van zonde
Omdat God geen behoefte heeft aan de dood van zondaars, maar wil dat zij leven (Ezechiël 18:23), stelt Hij zich voor als vergevend God (Exodus 34:7), Die voorbijziet aan de zonden van wie in geloof, berouw en bekering tot Hem gaan (Lucas 24:47; Handelingen 2:38; 3:19; 13:38-39; Romeinen 4:7-8; Hebreeën 8:12; 1 Johannes 1:7 en 9; Matteüs 18:21-35)
Voor meer artikelen over Bijbelse onderwerpen met wisselende diepgang en een verscheidenheid aan schrijvers zie ons maandblad De roeping van boven