Christus in de wet: De belofte aan Eva
De Evangeliën schetsen ons hoe de discipelen, zelfs na drie jaar prediking, de taak van de Here Jezus niet volledig hadden begrepen. Hoewel Jezus herhaaldelijk had verteld dat hij in Jeruzalem moest lijden en sterven, waren ze na zijn kruisdood volledig verslagen: “Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is” (Lukas 24:21). Met bevrijden (of verlossen, in andere vertalingen) geven zij aan nog niet te beseffen welke verlossing zij werkelijk nodig hadden; zij denken nog uitsluitend aan een politieke bevrijding, om weer een zelfstandige natie te kunnen zijn.
De wet van Mozes
Na zijn opstanding zegt Jezus tot zijn discipelen:
Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat, in vervulling moest gaan. Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften” (Lukas 24:44-45).
In eerdere jaargangen hebben we al naar één van de profeten gekeken en naar de Psalmen. Nu is de derde groep aan de beurt, die Lucas hier aanduidt als ‘de Wet van Mozes’ en elders vaak eenvoudig als ‘Mozes’. Deze serie is echter getiteld “Christus in de Tora”. Op zichzelf is Tora het Joodse woord voor de Wet, maar bij ‘Mozes’ en ‘de Wet’, denken wij teveel aan alleen het verbond te Sinaï, terwijl het voor een Jood alles in de eerste vijf boeken van de Bijbel zou betekenen. Dat is wat in een Hebreeuwse Bijbel de Tora heet. Zo zien we Jezus de Sadduceeën, die geloofden dat alleen ‘de Wet’ Gods woord was, op een strikvraag als antwoord geven: “… dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik” (Lukas 20:37), en dan spreekt over een voorval in het boek Genesis. Daarom zullen we deze serie beginnen bij Genesis, het begin, en een selectie maken van alles wat over Jezus geschreven werd. En dan spreekt het vanzelf om in de hof van Eden te beginnen.
De zondeval
In de hof zien we hoe ‘de mens’ (in het Hebreeuws ‘adam’) en Eva leefden. Zij hadden, lezen we, een taak en een wet. De wet was simpel, één gebod: van een bepaalde boom mochten zij niet eten. Daarna zien we ook de verleiding komen in de vorm van de slang. Die zegt tot Eva:
… Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als God1 zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad (Genesis 3:5).
Het is deze gedachte, gelijk aan God te zijn, dus een hogere rangorde te krijgen, die Eva aan het denken zet. Daarna kijkt ze nog eens goed naar de boom, en we lezen:
De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan (Genesis 3:6).
En dan is de zondeval een feit. Hun begrip van goed en kwaad was inderdaad toegenomen. Helemaal aan het andere eind van de Bijbel, in een van de laatste brieven, verwijst de apostel Johannes naar dit voorval in Genesis als hij stelt dat de mensheid uit zichzelf voor dezelfde verleidingen zwicht als Eva. De aanleiding is anders, het gaat niet langer om een boom, maar de mens reageert op dezelfde wijze. We gebruiken hier de NBG’51 vertaling omdat het daarin wat directer vertaald is.
Genesis 3:6
En de vrouw zag, dat de boom
- goed was om van te eten,
- dat hij een lust was voor de ogen,
- dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden
|
1 Johannes 2:16
Want al wat in de wereld is:
- de begeerte van het vlees,
- de begeerte van de ogen,
- en een hovaardig leven,
is niet uit de Vader maar uit de wereld
|
Eva kwam in verleiding door de verzekering van de slang dat zij gelijk aan God zouden zijn. Johannes heeft het over een hovaardig leven, meer willen zijn dan je bent. We lezen vervolgens de straf over de drie partijen:
- De slang wordt veroordeeld over de grond te kruipen en stof eten
- De vrouw wordt veroordeeld tot moeilijke bevallingen en een leven waarin de man over haar wil heersen
- Adam wordt veroordeeld tot een leven van zwoegen om de kost te verdienen.
En daar tussen staat een belofte van God, die tegen de slang is gericht:
Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.’ (Genesis 3:15).
Hoewel gesproken tot de slang, is het een belofte aan de vrouw. In het Hebreeuws is ‘nageslacht’ mannelijk en enkelvoud. Dus “hij verbrijzelt je kop, jij bijt hem…”. Bovendien is verbrijzelen en bijten feitelijk hetzelfde woord. Het komt erop neer dat of één kind of alle kinderen van de vrouw die van de slang zullen overwinnen, maar daaronder zullen lijden.
In het volgende hoofdstuk lezen we over Kaïn en Abel. Kaïn vermoordt zijn broer, dus geen van beide kan het nageslacht zijn dat de slang zou overwinnen. In hoofdstuk 5 volgt dan een geslachtsregister, en wat daar opvalt is steeds het refrein “en hij stierf” – de straf voor zondigen. Kortom, ook hij was de verlosser niet. Als laatste lezen we over Noach. Wellicht was hij die zoon. In een echo van de vloek lezen we over hem:
Lamech... verwekte een zoon die hij Noach noemde. ‘Deze zoon,’ zei hij, ‘zal ons troost geven voor het werken en zwoegen dat ons deel is omdat de HEER het akkerland heeft vervloekt’ (Genesis 5:28-29).
Maar ook Noach was het niet. De belofte lijkt niet in vervulling te gaan. Bovendien wordt het duidelijk dat er nooit bedoeld kan zijn dat alle kinderen de slang, als verpersoonlijking van het kwaad, zullen overwinnen. Het moet daarom wel één in het bijzonder zijn. Dat was dan ook de verwachting van Lamech: één zoon als verlosser (deze is het misschien).
De beloofde Zoon
In de tijd van de profeet Jesaja is het al duidelijk dat ook als God één volk in het bijzonder uitkiest het effect niet anders is. Ook zij falen in het dienen van God. Dat wordt dan zelfs al als min of meer normaal ervaren en de meerderheid is al niet langer meer op zoek naar de verlosser. Daarom laat juist Jesaja zien wat Gods verlossing in de praktijk inhoudt:
De Here zelf zal u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven (Jesaja 7:14, NBG’51).
En om elk misverstand te vermijden over wie dit uiteindelijk gaat lezen we in Matteüs na de geboorte van Jezus:
Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuël geven’, wat in onze taal betekent ‘God met ons (Matteüs 1:22-23).
Vervolgens zien we in alle Evangeliën Jezus’ optreden, waarbij hij volkomen zondeloos is, maar uiteindelijk toch aan het kruis moet sterven. Hij laat zien dat hij is gekomen om te dienen, en geeft een voorbeeld in de voetwassing van de discipelen in de bovenzaal, bij het laatste avondmaal (Johannes 13). Hij toont wat het betekent om, wat Jesaja noemde, ‘de Knecht des Heren’ te zijn. Het is de apostel Paulus die ons in de brief aan de Filippenzen wijst op de vervulling van de belofte aan Eva in Jezus, omdat hij niet haar fout maakt. Hierbij wordt een schitterende koppeling gemaakt tussen Genesis en Jesaja, al gaat die in vertalingen vaak verloren.
Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die |
in de gestalte Gods zijnde, |
Een verwijzing naar Adam: geschapen naar het beeld en gelijkenis van God |
er niet aan dacht de gelijkheid met God door roof zich toe te eigenen(Leidse Vertaling) |
Een verwijzing naar Eva die gelijk aan God wilde zijn door een gebod te overtreden |
maar zichzelf heeft geledigd en |
Een verwijzing naar Jesaja: “zich heeft uitgegoten in de dood” |
de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is |
Hierin en in de volgende woorden herkennen we de Knechtprofetieën van Jesaja |
En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood, de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader. (Filippenzen 2:5-11). |
De overwinning is dan eindelijk een feit, de belofte aan Eva is vervuld en wij worden opgeroepen dezelfde gezindheid of mentaliteit te tonen. Wij moeten proberen te lijken op wat Paulus noemt de tweede Adam (Christus) en niet meer te lijken op de eerste, onze natuurlijke afstamming, om te leren dienen en zo onze menselijke trots te overwinnen. We zullen daar niet volledig in slagen, maar er is nu een mogelijkheid van vergeving wanneer we falen. In het boek Openbaring lezen we in beeldtaal hoe de slang uiteindelijk vernietigd wordt. En we lezen vervolgens:
Ik hoorde een luide stem die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen… Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij’.” (Openbaring 21:3-4).
De gevolgen van de zondeval zijn dan eindelijk teniet gedaan, en het paradijs is weer hersteld.
- De NBV is hier erg misleidend. God wordt met een hoofdletter gedrukt maar om onbegrijpelijke reden is hetzelfde woord verderop feitelijk vertaald als ‘goden’: jullie zullen als goden zijn. Adam en Eva kenden geen goden, zij kenden uitsluitend God. Bijna alle andere Nederlandse vertalingen geven de betekenis goed weer, door ook het tweede woord God in het enkelvoud en met een hoofdletter te schrijven en zo alle misverstand te vermijden.
Voor meer artikelen over Bijbelse onderwerpen met wisselende diepgang en een verscheidenheid aan schrijvers zie ons maandblad De roeping van boven