Start > Studies > Engelen, en andere hemelse wezens > Engelen en andere hemelse wezens - Engelen (4)
Engelen en andere hemelse wezens - Engelen (4)
Machten die uit de hemel vallen
Er is een Bijbelgedeelte dat in verband met engelen aan de orde moet komen, omdat dit vaak gebruikt wordt als hèt bewijs dat de satan een gevallen engel zou zijn. Uiteraard kunnen wij hier niet het onderwerp satan als zodanig behandelen, want dat is een te groot en belangrijk onderwerp (wij verwijzen hiervoor daarom naar onze uitgave De duivel en satan). We stellen hier alleen vast wie er wordt bedoeld in de hoofdstukken 26-28 van het boek Ezechiël. De passage waar het om gaat, luidt in de NBG’51 Vertaling:
“Volmaakt bent u van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon, in Eden was u, Gods hof … U was een beschuttende cherub, met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: u was op de heilige berg van de goden, wandelend temidden van vlammende stenen. Onberispelijk was u in uw wandel, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er onrecht in u werd gevonden … van de berg van de goden verbande Ik u, en deed u weg, u beschuttende cherub … ter aarde wierp Ik u neer.” (Ezechiël 28:11-19)
Wat cherubs zijn zullen wij in de volgende studiebijlage behandelen. De vraag is eerst wie de u in deze passage is. Want hij is het onderwerp van dit gedeelte van het boek.
Het antwoord is niet moeilijk: het gaat om de koning van Tyrus, een welvarende handelsstad aan de Middellandse Zee (tegenwoordig behorend tot Libanon). Een paar voorbeelden:
“Zo zegt de Here tot Tyrus …” (Ezechiël 26:15)
“… Hef een klaaglied aan over Tyrus, en zeg tot Tyrus … Tyrus u dacht …” (Ezechiël 27:1-3)
“… Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem …” (Ezechiël 28:12)
En dit is de aanhef van het lied waaruit het citaat dat wij onderzoeken, is genomen. Dus er is geen onduidelijkheid: het onderwerp is de koning van Tyrus. De in hoofdstuk 26 en 27 genoemde zaken, zoals de uitgebreide handel en rijkdom van Tyrus, komen we ook weer tegen in hoofdstuk 28. Daaruit blijkt welk onrecht er door God in de koning van Tyrus werd gevonden:
“door uw uitgebreide handel bent u vervuld geraakt met geweldenarij en kwam u tot zonde … Door uw vele ongerechtigheden, door het onrecht bij uw koophandel …” (Ezechiël 28:16 en 18)
De oneerlijkheid, woekerwinsten en geweld waarmee handel vaak gepaard gaat, worden op vele plaatsen in de Bijbel een gruwel in Gods ogen genoemd. Geweldenarij was de reden voor de zondvloed en o.a. voor de ballingschap van Israël. Dus trof Tyrus in Gods rechtvaardigheid een zelfde oordeel. Van een cherub kan toch niet gezegd worden dat hij zich bezig houdt met handel in het Middellandse Zee gebied? Het gaat hier dus niet om een cherub, in welk onrecht werd gevonden, maar om een mens die door God beschermd werd.
Maar waarom zo mysterieus gesproken over deze koning van Tyrus? Misschien is het u opgevallen bij het lezen van de passage, dat er juist in verband met een cherub werd gesproken over de hof van Eden en de heilige berg waar de koning van Tyrus zou zijn geweest. Wat de hof betreft: toen was er nog geen stad die Tyrus heette, en dus ook geen koning daarover. Dus moet het iets anders inhouden. Wij geloven dat wij hier eerst worden teruggevoerd tot de schepping van de mens:
“Volmaakt bent u van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden was u, Gods hof …” (Ezechiël 28:12-13)
Deze mens was geschikt om in Gods nabijheid te zijn en Hem te dienen. Maar het liep anders: het lied brengt ons tot de oorsprong van de zonde in de eerste mens in de hof:
“Trots was uw hart op uw schoonheid – met uw luister hebt u ook uw wijsheid teniet doen gaan.” (Ezechiël 28:17)
De begeerte die de eerste mens vervulde, is doorgegaan tot alle mensen. Deze gedachten aan de hof worden doorgetrokken naar andere plaatsen waar God wandelde met mensen: de Tabernakel en de Tempel. Het is hierbij goed te weten dat de koningen David en Salomo een verbond hadden gesloten met koning Hiram van Tyrus. Er staat zelfs dat zij ‘zeer bevriend’ met elkaar waren (1 Koningen 5:1). Deze koning was betrokken bij de bouw van de Tempel. Hij leverde hout, veel goud, en mankracht om de boomstammen en stenen pasklaar te maken (1 Koningen 5:1-18; 9:14). Hij kende de God van Israël dus, en verheugde zich in wat Hij deed:
“Geprezen zij de Here, die aan David een wijze zoon gegeven heeft over dit talrijke volk.” (1 Koningen 5:7)
Ondanks de bekendheid met de Here en alle zegeningen die Hij Tyrus gaf, waren zijn opvolgers het voorrecht vergeten dat zij hadden om deel te hebben aan ‘het huis van de Here’.
Maar zullen sommigen zeggen: er staat toch dat hij op de heilige berg van de goden was, en hij wordt toch een beschuttende cherub genoemd? Ja, dat staat zo in de NBG’51 Vertaling, maar naar onze bescheiden mening hebben we ook hier weer een voorbeeld van vooroordeel bij de vertalers. Want wat is het geval?
Er is door deze vertalers een verband gelegd tussen Jezus’ woorden: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen (Lucas 10:18), die in Openbaringen: … de oude slang, die genaamd wordt duivel en satan … werd op de aarde geworpen …” (Openbaring 12:9), en Ter aarde werp Ik u neer in deze passage (Ezechiël 28:17). Hoewel overigens degenen die voor de passageverwijzingen in sommige Bijbels verantwoordelijk zijn, dit niet hebben aangedurfd, en dat verband dus niet leggen! Juist de meest cruciale regels in Ezechiël 28 zijn in de NBG’51 Vertaling vanuit dit vooroordeel weergegeven. We geven ze hier weer, met de meer letterlijke vertalingen daaronder:
“U was een beschuttende cherub.” (NBG’51 Vertaling)
“Bij de beschuttende cherub had Ik u geplaatst.” (Leidse Vertaling)
“Een cherub met uitgespreide vleugels had Ik u tot schutse gegeven.” (Canisius Vertaling)
“… u was op de heilige berg van de goden.” (NBG’51 Vertaling)
“… u was op Gods heilige berg.” (Staten Vertaling)
“… en Ik heb u op de heilige berg van God gesteld.” (Lutherse Vertaling)
“Van de berg van de goden verbande ik u en deed u weg, u beschuttende cherub.” (NBG’51 Vertaling)
“… en de beschuttende cherub deed u weg …” (Leidse Vertaling)
“… en heeft de beschermende cherub u verjaagd …” (Canisius Vert.)
Wanneer wij deze meer letterlijke vertalingen zien, begrijpen wij welk voorrecht deze koning van Tyrus had, en hoe groot zijn val was. Hij had grote vrede en voorspoed door zijn verbond met David en Salomo. Hij kende de Here, en mocht meewerken aan Zijn tempel op de berg Sion. Dan zien wij ook direct het verband tussen wat in de Hof gebeurde met Adam en Eva na hun zonde, en wat met de koning van Tyrus gebeurde. Zo valt alles helemaal op zijn plaats. De Bijbel spreekt zichzelf niet tegen, omdat God Zichzelf niet tegenspreekt. Dat is ons vertrouwen, en daarop willen Broeders in Christus bouwen, zonder menselijk vooroordeel en zonder inlegkunde.
De koning van Babel
Een vergelijkbaar voorbeeld is de uitleg van een vers in Jesaja 14, waar velen ook de val van satan uit de hemel zien:
“Hoe bent u uit de hemel gevallen, u morgenster, zoon van de dageraad.” (Jesaja 14:12)
Er is echter nergens in de Bijbel een verband tussen ‘de morgenster’ en ‘de satan’. Om wie gaat het dan? Het hoofdstuk laat zien dat het onderwerp de koning van Babel is (vers 4). Het verband met de torenbouw van Babel, waarover in Genesis 11 wordt verteld, is onmiskenbaar. Daar gaat het om mensen die zichzelf een naam willen maken, goden willen zijn. De koning waarover Jesaja schreef, was Nebukadnessar. Hij bouwde de stad Babel tot meerder eer en glorie van zichzelf. Hij beschouwde zich als een god, maar werd vernederd door de Schepper, de God van Israël (zie Daniël 4:20-33). Uiteindelijk bleek dat hij net zo min een god was als al die andere koningen op aarde, die meenden dat zij iets waren maar door Nebukadnessar werden overwonnen en gedood. Dat is te zien in de beeldrijke taal van Jesaja:
“Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten … het doet alle koningen van de volken van hun tronen opstaan. Zij allen vangen aan tot u te zeggen: Ook u bent krachteloos geworden; uw trots is in het dodenrijk neergeworpen, de klank van uw harpen; het gewormte ligt onder u gespreid en maden zijn uw bedekking.” (Jesaja 14:9-11)
De eeuwige geest ‘satan’, zoals hij door velen wordt gezien, kan niet door wormen gegeten worden. Dat valt alleen wezens van vlees en bloed ten deel.
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld