Start > Studies > Uitleg specifieke verzen > 2 Petrus 3:15
2 Petrus 3:15 - De Schrift verdraaid door onwetende mensen
De apostel Petrus schrijft in zijn tweede brief:
Bedenk dat het geduld van onze Heer uw redding is. Dat heeft ook onze geliefde broeder Paulus u geschreven met de wijsheid die hem is geschonken. Daarin staat een en ander dat moeilijk te begrijpen is en dat door onwetende en onstandvastige mensen, tot hun eigen ondergang, wordt verdraaid; dat doen ze trouwens ook met de overige geschriften (2 Petrus 3:15-16).
Dat wordt af en toe aangehaald als ‘bewijs’ voor de stelling dat de brieven van Paulus al in die tijd als ‘Schrift’ werden beschouw. Maar dat is wat al te kort door de bocht. Het laatste deel van dit vers kun je lezen als: … dat doen ze trouwens ook met de overige (= andere) bron van wijsheid, nl. de Schriften”. In het Grieks is de uitdrukking ‘de overige geschriften’ een combinatie van de beide gedachten ‘de overige bron’ en ‘de Schriften’. Die taal laat dat toe. De NBV tracht het probleem te omzeilen door graphai te vertalen met ‘geschriften’, wat meer neutraal klinkt. Maar dat ziet voorbij aan het feit dat dit woord in het NT in alle andere (127) gevallen waar het voorkomt, altijd slaat op de Joodse Schrift(en), die wij aanduiden als het Oude Testament. Dat was een vaste groep boeken, waar niets van af kan gaan, maar waar ook niet bij zou komen. Maar dat neemt niet weg dat een woord van een apostel, gesproken of geschreven onder invloed van Gods Geest, wel degelijk dezelfde status zou hebben: een woord van God. Niet pas later, maar al vanaf het moment dat de apostelen op de pinksterdag van Jezus de Geest ontvingen.
Om te begrijpen waarom Petrus dit hier zegt, moeten we de omstandigheden in aanmerking nemen. Zijn brief zal zijn geschreven aan dezelfde gemeenten als zijn eerste brief (zie 2 Petrus 3:1). Dat zijn gemeenten in het grootste deel van het huidige Klein-Azië. Het is dus een algemeen rondschrijven. Veel van deze gemeenten (niet alle) zijn ontstaan door het predikingswerk van Paulus. We zitten inmiddels in de laatste jaren van de regering van keizer Nero, en kort vóór het begin van de Joodse opstand. Paulus zit dan al gevangen in Rome, of is wellicht zelfs al terechtgesteld. Ook Petrus is in Rome (het ‘Babylon van 1 Petrus 5:13 kan alleen maar Rome betekenen), maar is wellicht nog vrij. In zijn eerste brief vermaant Petrus zijn lezers de overheid onderdanig te zijn en geen aanleiding te geven voor een zwaardere vervolging dan zij toch al te lijden hebben. Hij lijkt zijn lezers te willen aansporen toch vooral niet mee te doen met die Joodse opstand die hij duidelijk ziet komen. Want hij kent de profetie van Daniël dat Jeruzalem zal worden verwoest (Daniël 9:27), die Jezus ook nog eens heeft herhaald (Matteüs 24:15-16, Lucas 21:20-22). Wie zich bij die opstand aansluit, zou strijden tegen God. Schrijvend vanuit Rome, kan hij de dingen niet openlijk bij de naam noemen, maar zijn verwijzingen naar de eerdere verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar maken dit waarschijnlijk.
Om de schijn te vermijden dat hij iets verkondigt dat in gaat tegen Paulus, zoekt hij echter aansluiting bij Paulus’ prediking, die zij immers kennen. Maar dan moet hij er ook op wijzen dat sommigen aan die woorden van Paulus een andere uitleg geven. En daar doelt hij op in dit vers. Want er waren meerdere kanalen waardoor God tot de gelovigen kon spreken: door de Schriften (ons OT), door Jezus, en door de geïnspireerde woorden, mondeling of schriftelijk, van de door Jezus aangestelde apostelen. Geen van deze bronnen mochten ze ter zijde schuiven of veronachtzamen, en al helemaal niet verdraaien. Want in al deze gevallen betrof dit het Woord van God. In zijn brief aan Korinte schrijft Paulus de ene keer: “Hun, die ... beveel niet ik, maar de Here …” (1 Korintiërs 7:10, NBG’51), en de andere keer: “Maar tot de overigen zeg ik, niet de Here … (1 Korintiërs 7:12). Voor het eerste kan hij verwijzen naar iets dat Jezus al bij zijn leven op aarde heeft verkondigd, en voor het andere geeft hij een aanvullende regel, maar beide zijn Gods woord. Het betekent echter beslist niet dat het ene Gods wil is, en het andere ‘alleen maar’ de mening van Paulus. De komende val van Jeruzalem, de verwoesting van de tempel en het definitieve einde van de offerdienst van het Oude Verbond zou daadwerkelijk een ‘eindtijd’ zijn (1 Petrus 4:7). Daarom herinnert Petrus hen eraan dat die ‘eindtijd’ zich, volgens datzelfde woord van Jezus zou kenmerken door valse leer en valse leraars (Matteüs 24:10-13). En dat zou zich niet beperken tot verdraaiing van ‘de Schriften’, maar ook van de woorden van Jezus, of - in dit geval - van de (door Gods Geest geïnspireerde) woorden van de apostelen.
Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.