Broeders in Christus

Christus in de wet: Een machtige nakomeling

In zijn eerste brief aan de gemeenten die hij bij zijn eerste zendingsreis heeft gesticht, zegt Paulus: “Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus. En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte” (Galaten 3:28-29). Als ook wij erfgenaam zijn van die beloften aan de nakomelingen van Abraham, zouden we eigenlijk precies moeten weten wat die inhouden. Maar voor wie ze toch iets minder helder op het netvlies heeft, willen we ze hier nog eens bekijken.

De beloften aan Abraham

Abram wordt door God gevraagd zijn eigen veilige omgeving, in de stad Ur in het huidige Irak, te verlaten en te gaan wonen in tenten, temidden van een voor hem vreemd volk, in het land dat wij nu kennen als Israël, waar hij in een onbeschermde omgeving zal leren volledig op God te vertrouwen. En hij krijgt dan ook een belofte: God zal met hem zijn, zegenen wie hem zegenen en vervloeken wie hem bespotten, en hem bovendien tot een groot volk maken (Genesis 12:1-3). Daarnaast zegt God hem toe dat met hem ook alle volken der aarde gezegend zullen worden.

Abram doet wat hem gevraagd wordt, en we zien zijn geloof en vertrouwen met de jaren groeien, en ook hoe de beloften enkele malen herhaald en uitgebreid worden. Naast een groot volk als nageslacht wordt nu ook het hele land Kanaän (thans: Israël) voor altijd beloofd aan zowel hemzelf als aan zijn nageslacht. Inmiddels is hij echter oud en kinderloos, en hij neemt aan dat zijn knecht alles zal erven. Maar God belooft hem een eigen zoon. Dan lezen we hoe zijn vrouw Sara voorstelt dat hij een kind verwekt bij haar slavin. Die krijgt inderdaad een zoon: Ismaël. Maar Abram, inmiddels bijna honderd, krijgt van God een veranderde naam - Abraham, vader van een menigte - en een nieuwe belofte: dat de beloofde zoon een kind van Sara zal zijn hoewel ook zij inmiddels bijna negentig is. Dat kind zal de vader zijn van dat grote volk dat beloofd is, en een jaar later wordt Isaak geboren. Het lijkt inderdaad alsof de beloften werkelijkheid gaan worden. Maar dan krijgt hij van God het bevel om deze zoon Isaak te offeren. De schrijver aan de Hebreeën zegt later:

Door zijn geloof kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen. Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren. Terwijl er tegen hem gezegd was: Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen … (Hebreeën 11:17-18).

Het gaat er dus niet uitsluitend om dat hij een geliefd kind moet opgeven, maar dat hij moet vertrouwen dat de beloften, ondanks Isaaks dood, toch vervuld zullen worden. Zijn enige oplossing is te beredeneren dat er een opstanding moet zijn, iets dat tot dat moment onbekend was. Daarom vervolgt de schrijver aan de Hebreeën:

Terwijl er tegen hem gezegd was: ‘Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen’, zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de dood op te wekken, en daarom kreeg hij hem ook terug, bij wijze van voorafbeelding (Hebreeën 11:18-19).

Dat ‘bij wijze van voorafbeelding’ is letterlijk ‘als een gelijkenis’. God hield Abraham op het laatste moment tegen, maar voor Abraham was het toch min of meer alsof Isaak werkelijk gestorven was (hij was immers van plan hem te doden zoals hem gevraagd was). Daarom vertaalt de NBG’51 dit als ‘bij wijze van spreken’. Maar het kan ook slaan op een overeenkomst (gelijkenis) met iets anders, zoals de NBV aanneemt. En dan wijst het vooruit naar Christus, de zoon van de belofte die God ter dood liet brengen, zoals Abraham in Genesis tegen Isaak zei: "God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen". Hierin herkennen we iets van wat Jezus later zei: “Abraham, uw vader, verheugde zich op mijn komst, en toen hij die meemaakte was hij blij.” (Johannes 8:56).

De grootste belofte

Nadat Abraham hiermee zijn geloof heeft getoond, geeft God hem een herhaling en verdere uitbreiding van de beloften. In de vertaling van de NBG’51 (die wat letterlijker is):

Ik zweer bij Mijzelf, luidt het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt, zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt (Genesis 22:16-18).

Nu is in het Hebreeuws het woord nageslacht (net als in het Nederlands) enkelvoud. Het is daardoor niet altijd duidelijk of het om een enkeling gaat of om het hele volk. Het kan dus zowel een bepaalde nakomeling aanduiden als het hele nageslacht. Tegen deze achtergrond zijn we beter in staat om de redenering van Paulus te volgen:

Nu gaf God zijn beloften aan Abraham en zijn nakomeling. Let wel, er staat niet ‘nakomelingen’, alsof het velen betreft, maar het gaat om één: ‘je nakomeling’ – en die nakomeling is Christus (Galaten 3:16).

Dat de NBG’51 het heeft over de poort zijner vijanden geeft aan dat zij dit deel van de belofte als enkelvoud willen zien. Dat is echter de keuze van de vertalers, want het kan ook meervoud zijn, zoals in de NBV. Gezien de loop der geschiedenis is het echter alleszins redelijk om dit inderdaad op een enkelvoudige nakomeling te laten slaan. Bovendien is het het volk Israël niet gelukt een zegen te zijn voor alle volken. Zij hadden Gods vertegenwoordiger in de wereld moeten zijn, zijn knecht, maar Jesaja maakt duidelijk dat het volk zelf doof en blind was en zelf verlossing nodig had. Niet zij hebben Gods zegen aan alle volken gebracht, maar de ware Knecht (Christus) brengt die zegening:

Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt’ (Jesaja 49:6).

Een voorzegging van de Christus

Deze serie studies betreft profetieën over Jezus in de boeken van Mozes. Vorige keer zagen we de overwinning over het kwaad, voorzegd in de belofte aan Eva. Maar nu gaat het een stuk verder. We zien een drietal voorzeggingen in deze hoofdstukken van Genesis:

  • De zoon door wie de beloften in vervulling zouden gaan, als een lam geslacht maar door God weer uit de dood opgewekt: in Isaak nog als een ‘gelijkenis’, waarbij hij net niet is gestorven, maar in Christus volledige werkelijkheid.
  • De speciale nakomeling door wie alle volken der aarde gezegend zullen worden.
  • De nakomeling die de poort van zijn vijanden in bezit zal hebben.

Het eerste punt zien wij in de Evangeliën vervuld. Bij de aankondiging van Jezus’ geboorte lezen we hoe zowel Maria als Zacharias in hun lofliederen herinneren aan Gods beloften aan Abraham. Deze is het die Israël verlossen zal, de zoon der belofte. Maar aan het eind van Lucas zien we hoe groot de teleurstelling van de discipelen is: “Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is” (Lucas 24:21). In tegenstelling tot Abraham, twijfelden zij wel aan de beloften. Pas als zij hun opgestane Heer zien, gaan de discipelen weer in de beloften geloven.

Het tweede punt zien we eveneens in Christus vervuld. De beloften golden de afstammelingen van Abraham, maar zoals Paulus schreef zijn ook wij - in Christus - nakomelingen van Abraham geworden, en dus deelgenoot aan de beloften die God hem heeft gedaan. In Romeinen 9 betoogt Paulus dat de erfgenamen van de beloften niet diegenen zijn die letterlijk van hem afstammen (dat doen heel veel volken in het Midden Oosten) maar diegenen die net als hij op de beloften vertrouwen.

Het derde punt behoeft misschien eerst wat uitleg. In het Oude Testament is het verschil tussen een stad en een dorp het hebben van een muur als bescherming (zie ook dit artikel). Het bezitten van de poort betekent dan dus zeggenschap hebben over de stad, en het beeld van ‘het in bezit nemen van de poort van je vijand’ betekent daarmee: heersen over je vijand. Daarom vertaalt de NBV dit (in meer gangbaar Nederlands): “Je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen”. Zoals we al gezien hebben wordt de keuze tussen het meervoud ‘je nakomelingen’ of het enkelvoud ‘je nakomeling’ gemaakt door de vertalers. In de geschiedenis van Israël is dit ‘bezitten’ echter geen werkelijkheid geworden terwijl we wel lezen hoe dit voor Jezus opgaat. In Psalm 110 lezen we in woorden die meermalen op Jezus toegepast worden: “Uit Sion reikt de HEER u de scepter van de macht, u zult heersen over uw vijanden”.

Werkelijk vertrouwen op de beloften

We zien dus hoe deze beloften aan Abraham in een notendop de gehele heilsboodschap weergeven. Paulus noemt het dan ook het evangelie:

Gij bemerkt dus dat zij die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn. En de Schrift, die tevoren zag dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovige Abraham (Galaten 3:7-9, NBG'51).

Abraham heeft de vervulling van deze beloften zelf nooit meegemaakt. Toch maakt dat ze niet minder betrouwbaar, want God heeft ze onder ede beloofd. Over Abraham en anderen lezen we: “Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden” (Hebr. 11:13), en iets verderop in hetzelfde hoofdstuk: “Al deze mensen, die van oudsher om hun geloof geprezen worden, hebben de belofte niet in vervulling zien gaan omdat God voor ons iets beters had voorzien, en hij hen niet zonder ons de volmaaktheid wilde laten bereiken” (Hebreeën 11:39-40). Iets soortgelijks zegt ook Petrus:

De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen; hij heeft alleen maar geduld met u, omdat hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat (2 Petrus 3:9).

Ook wij kunnen dus reikhalzend uitzien naar de dag dat die beloften werkelijk vervuld zullen worden.