Broeders in Christus

Bijbelse woorden: Messias - Gezalfde

Definitie:

Het Hebreeuws voor zalven is mashach, dat de grondbetekenis heeft van bestrijken of insmeren. In de eredienst gaat het dan het  ‘wijden’ aanduiden van voorwerpen of personen. Daarvan afgeleid is het woord mashiach, gezalfde, dat wij kennen als ‘Messias’. Het duidt in wezen een voor zijn taak ‘gewijde’ functionaris aan. 

Het Grieks vertaalt mashach met chrio, en mashiach met christos, dat wij kennen als ‘Christus’. In het Nieuwe Testament zijn die woorden echter steeds volledig ‘geladen’ met hun Hebreeuwse betekenis.

Achtergrond:

Het Hebreeuws mashach heeft de grondbetekenis van ‘bestrijken’, gewoonlijk met olie, maar ook wel van het bepleisteren van de muren van een paleis (Jer 22:14). In Jesaja wordt het gebruikt voor het gevechtsklaar maken van schilden (Jes 21:5), waarvan de leren bedekking met olie soepel gehouden moest worden, en bij Amos van olie voor cosmetisch gebruik (Am 6:6). In de Wet vinden we het soms (bijv. Ex 29) i.v.m. ‘koeken’ die vóór het bakproces met olie moesten zijn ‘bestreken’. Maar we vinden het in de Wet toch vooral als ‘zalven’, het uitgieten van heilige zalfolie over een voorwerp of een persoon, om dat of die te ‘wijden’ voor een rituele functie. In Exodus 40 krijgt Mozes opdracht om de verschillende onderdelen van de zojuist gereed gekomen tabernakel in te wijden door ze te zalven. Zulk ‘toewijden’ van iets aan de dienst voor God heet in de Bijbel: heiligen. Door die zalving worden het aan God geheiligde voorwerpen, die niet langer behandeld mogen worden als zaken voor algemeen gebruik. Op overeenkomende wijze worden dan ook de priesters aangesteld in hun functie. In het bijzonder Aäron, de hogepriester, moet zo worden aangesteld: “Trek Aäron de heilige kleding aan en zalf hem; zo heilig je hem om mij als priester te dienen” (Ex 40:13). Maar ook: “Ontbied zijn zonen, trek hun de tunieken aan en zalf hen zoals je hun vader gezalfd hebt … Door deze zalving wordt hun voor altijd, voor alle komende generaties, het priesterschap verleend” (vs 15). Toch krijg je hier, vooral door dat ‘voor altijd’, de indruk dat het niet zozeer die zonen zelf zijn die hier worden gewijd als wel het ambt dat zij bekleden. Nog versterkt door de nadruk die er ligt op het feit dat het ook (of vooral) de priesterkleren zijn die worden gewijd. Wanneer een van hen zijn vader opvolgt als hogepriester, vergt dat daarom een nieuwe zalving wanneer hij voor het eerst die kleding van de hogepriester draagt (Ex 29:29). 

Als het volk, na de richter Samuël, voor het eerst een koning krijgt, wordt ook die d.m.v. zalving in zijn functie aangesteld. In de historische boeken betekent ‘tot koning zalven’ zoveel als: tot koning kronen. En de term ‘gezalfde’ wordt vervolgens een vaste term voor de koning. Wanneer God de onbetrouwbare priesters van Samuëls jeugd hun vonnis aanzegt, lezen we zelfs: “Als priester zal ik iemand aanstellen die mij trouw is … en hij zal degene die op mijn aanwijzing gezalfd wordt getrouw ter zijde staan” (1 Sam 2:35). Die ‘gezalfde’ kan daarin niet de hogepriester zijn, en moet dus wel de (dan nog toekomstige) koning aanduiden. David noemt de eerste koning, Saul, dan ook consequent ‘de gezalfde des HEREN’, en weigert om die reden hem kwaad te doen, hoewel Saul op zijn beurt hem wel naar het leven staat, en hijzelf dan al is gezalfd als Sauls opvolger. Saul is echter een door God aangestelde functionaris, en wat hij verkeerd doet zal God hem vergelden, dat is niet aan David. Uiteindelijk wordt de term mashiach (messias), gezalfde, echter de standaard aanduiding voor de beloofde en verwachte ‘zoon van David’, die alles weer zal herstellen. Dat brengt ons dan bij het NT, waarvan de boodschap is dat Jezus van Nazaret die gezalfde, die christos, is waar zij op wachtten. In de evangeliën is het woord daarom nog steeds een functieomschrijving. Pas bij Paulus wordt het de standaard aanduiding van Jezus, maar we doen er goed aan te bedenken dat het ook dan nog steeds geen naam is maar een aanduiding van de hoogste gezagsdrager na God. Zoals bij ons ‘de koning’ weliswaar alleen maar kan slaan op Willem-Alexander, maar hem toch niet aanduidt als persoon, maar in zijn functie als vorst.

Het woord in de Concordantie: 

Mashach komt in het Oude Testament bijna 70x voor, vrijwel uitsluitend in de Wet en in de historische boeken. Mashiach vinden we bijna 40x, voornamelijk in de historische boeken (20x), en vervolgens in Psalmen (10x). In de Wet speelt het nog nauwelijks een rol. 
In het Nieuwe Testament vinden we chrio slechts 5x, maar christos bijna 600x! In bijna ¾  van de gevallen betreft dat de brieven van Paulus, voor wie het de standaard aanduiding is van Jezus. In de evangeliën speelt het nog geen grote rol, en dan meestal nog als omschrijving van Zijn functie: de christus.

De zalving met de Geest

In het Oude Testament werden de koning en de hogepriester in hun functie aangesteld door ze te zalven. Maar in welke zin is Jezus nu eigenlijk gezalfd? De apostel Petrus geeft hierop het antwoord in zijn toespraak tot Cornelius en de zijnen, wanneer hij zegt: u weet … “van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd” (Hand 10:38, NBG’51). Het slaat dus op Zijn doop met de Heilige Geest. En die doop had een doel. In de synagoge te Nazaret leest Hij eerst uit Jesaja “De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden” en zegt dan dat deze woorden in Hem vervuld zijn (Luc 4:18,21). Maar ook zijn discipelen zouden met die Heilige Geest gedoopt worden (Hand 1:5), en niet alleen de twaalf, maar allen die het geloof aanvaarden (zie bijv. Hand 5:32, 8:15, 10:44-48). En ook in hun geval was het doel daarvan uiteraard het prediken van het evangelie: “Daarvan getuigen wij, en daarvan getuigt ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie hem gehoorzamen” (Hand 5:32).