Start > Taal > Bijbelse woorden > Fundament
Bijbelse woorden: Fundament
Definitie:
De Hebreeuwse woorden die op de achtergrond meespelen zijn afgeleid van een stam cad, die zoiets betekent als neerleggen en dan vestigen, grondvesten of funderen. Soms gaat het ook de kant uit van beginnen.
Het Griekse woord is themelios of themelion, dat is afgeleid van tithèmi, dat de basisbetekenis heeft van leggen of plaatsen, maar ook van maken. De vorm themelios is eigenlijk een bijvoeglijk naamwoord (het ‘grond-‘ in grondsteen), maar wordt zelfstandig gebruikt. Het daarbij behorende werkwoord is themelioo, grondvesten.
Achtergrond:
Zowel het Griekse woord voor fundament, als het achterliggende Hebreeuws bevat de gedachte van ‘beginnen’, in combinatie met die van een solide ‘basis’. Eén van de Hebreeuwse woorden van deze groep heeft zelfs de betekenis van een harde afspraak, waarop je kunt bouwen. Het Griekse woord vinden we in Jezus’ gelijkenis over het huis dat gebouwd was op de rots en dat wat gebouwd was op zand. Bij Matteüs lezen we dat het eerste op de rots was gegrondvest (Mat 7:25), en Lucas vertelt ons dat het ene huis wel een fundament had en het andere niet (Luc 6:48-49). Toch wordt het ook hier al gebruikt als beeldspraak, want het gaat feitelijk over het al of niet ‘horen’ van Jezus’ woorden en daarnaar handelen. Dus eigenlijk gaat het over het huis van je leven. Het allereerste begin, dat fundament, moet deugen, anders wordt het niets.
Ook Paulus gebruikt het zo van zijn prediking. Hij legt daarmee een fundament voor het begrip dat zijn gehoor moet krijgen van Gods verlossingsplan (1 Kor 3:10-12). Dat fundament is Jezus Christus, de Verlosser. Want op Diens verlossingswerk is alles gebaseerd, en welk ander fundament dan ook, zou hier volledig tekortschieten (vs 11). Hij ziet zijn taak daarom als het zo solide mogelijk leggen van dat fundament (vs 10), zodat anderen daar verder op kunnen bouwen, al moet ook dat kundig gebeuren. Anderzijds verklaart hij aan de gemeente te Rome nadrukkelijk dat hij zelf niet verder wil bouwen wanneer iemand anders dat fundament heeft gelegd (Rom 15:20). Wanneer je dat vergelijkt met Handelingen, zie je hoe hij inderdaad steeds zelf de eerste prediking doet en het daarna overlaat aan zijn medewerkers, om zelf door te reizen en elders weer nieuwe grond te ontginnen, ‘bouwrijp’ te maken. Dat degelijke fundament is voor hem kennelijk het allerbelangrijkste, dus dat doet hij zelf.
Verderop wordt het dan de aanduiding voor de fundamenten van het geloof, dat daarop is gegrondvest. De niet-Joodse gelovigen zijn, mede “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen”. Want “Vanuit hem groeit het hele gebouw, steen voor steen, uit tot een [geestelijke] tempel die gewijd is aan hem, de Heer” (Efez 2:20-21). De rijken moeten zich ruimhartig bekommeren om hun medegelovigen, want “zo leggen ze een stevig fundament voor de toekomst, en winnen ze het ware leven” (1 Tim 6:19). En “het fundament dat God gelegd heeft, ligt onwrikbaar vast en draagt het opschrift: ‘De Heer weet wie hem toebehoren” (2 Tim 2:19).
In Hebreeën lezen we hoe Abraham, door God weggeroepen uit zijn stad, in Kanaän in tenten woonde omdat hij ‘uitzag naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd’ (Heb 11:8-10). Dat ‘in tenten wonen’ gaat niet over comfort, maar over veiligheid. Een ‘stad’ had muren, die veiligheid gaven. Daarom ging Lot toch weer achter muren wonen. Maar Abraham heeft de steden der mensen achter zich gelaten en vertrouwt voor zijn veiligheid op God. De schrijver wijst hier echter op nog een ander aspect: tenten zijn verplaatsbaar, ze hebben geen fundament want ze zijn ‘tijdelijk’. Ook Abraham zag wel degelijk uit naar een definitieve woonplaats, maar dan één die door God was ‘ontworpen en gebouwd’, niet door mensen. Openbaring 21 pakt dat beeld weer op als het ‘hemelse Jeruzalem’ (zie ook Gal 4:26 en Heb 12:22). De fundamenten (NBV: grondstenen) dragen dan de namen van de apostelen: want het is gefundeerd op de prediking van het evangelie, die boodschap van verlossing.
Het woord in de Concordantie:
De achterliggende Hebreeuwse woorden vinden we gewoonlijk vertaald met iets als fundament of fundering. Oudere vertalingen gebruiken een enkele keer het woord ‘stichting’ (Ps 87:1).
In het NT komen de woorden themelios en themelion bij elkaar slechts 16 maal voor . De NBG’51 vertaalt ze gewoonlijk met fundament of fundering, maar in figuurlijke zin ook met grondslag. De NBV gebruikt eveneens het woord fundament, maar kiest in Openbaring 21 het meer Hebreeuwse begrip ‘grondsteen’ en in Handelingen ‘grondvesten’.
De fundamenten van de dood
In Handelingen 16 lezen we hoe Paulus en Silas te Filippi worden gearresteerd en gevangen gezet, opgesloten in ‘de binnenste kerker’, de aanduiding van het deel van een Romeinse gevangenis dat werd gebruikt als “EBI” (extra beveiligde inrichting), bestemd voor zware en/of bijzonder vluchtgevaarlijke ‘gevallen’. Lucas vertelt ons dan hoe een nachtelijke aardbeving ‘de fundamenten van de gevangenis deed schudden’, zodat alle deuren open gingen en alle boeien los raakten’ (vs 26). We hadden in hoofdstuk 12 al van de bevrijding van Petrus gelezen, die eveneens in zo’n extra beveiligd deel zat, en na het feest geëxecuteerd zou worden. Dat is overduidelijk een beeld van de verlossing uit de gevangenis van de dood, waaruit menselijkerwijs geen ontsnapping mogelijk is. En hoewel Paulus en Silas hier niet met de dood worden bedreigd, moet ook dit een beeld van de opstanding zijn. Dit vertelt ons dat zodra God aan het werk gaat, de grondslag van de dood zelf wordt vernietigd.