Broeders in Christus

Psalm 119 - Hoe lief heb ik uw wet

In het vorige artikel hadden wij het over de zogenaamde acrostichonpsalmen: die psalmen waarin elk vers, of soms een groep verzen, telkens met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet begint. Eén daarvan is Psalm 119, bekend als de langste psalm met maar liefst 176 verzen. In deze psalm begint elk vers van iedere groep van 8 verzen steeds met dezelfde letter: alef, beth, gimel enz.

Wij hadden het toen ook over herhalingen in de psalmen – herhaling van een woord, of een zinsnede, of een idee. Heel merkwaardig is in Psalm 119 de regelmatige herhaling van 8 woorden: “wet”, “getuigenissen”, “bevelen”, “inzettingen”, “geboden”, “verordeningen”, “woord” en “belofte”. (Andere Bijbelversies geven soms een andere vertaling, maar het gaat om 8 oorspronkelijke Hebreeuwse woorden.) Alle hebben te maken met wat God gezegd en bevolen heeft. En de schrijver vindt Gods geboden nooit lastig; hij verheugt zich juist in het houden van al deze inzettingen en verordeningen: “Hoe lief heb ik uw wet … Hoe zoet zijn uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond” (v. 97, 103, NBV).

Wie was de schrijver? Eerst denk je natuurlijk aan David, en hij zou onge twijfeld hebben ingestemd met alles wat er hier staat. Toch veronderstelt men, dat het meer waarschijnlijk is, dat deze psalm het werk van Ezra was. Hij was immers “een schriftgeleerde, bekwaam in de wet … Ezra had er zijn hart op gezet om de wet des Heren te onderzoeken … en om in Israël inzetting en verordening te onderwijzen” (Ezra 7:6-10; vgl. Nehemia 8:1-4). Psalm 119 zou zijn oorsprong kunnen hebben in de tijd toen de Israëlieten, na de terugkeer uit ballingschap, opnieuw hun verbond met God sloten. Na het uitspreken van dat ontroerende gebed van de Levieten in Nehemia 9, lezen wij dat het volk zich verplichtte “onder ede, om te wandelen naar de wet van God … en om naarstig te onderhouden al de geboden, verordeningen en inzettingen van de Here” (10:29).

Voor ons is Psalm 119, net als voor de Israëlieten toen, een machtige psalm om voor te lezen of gewoon in stilte te overpeinzen. De psalm is een vermaning trouw te blijven aan Gods woord en wet. Voor ons is de wet uiteraard niet meer die van Mozes, maar van Christus. Hoe liefelijk zijn Zijn geboden!

“Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” (v.105).