Start > Studies > Het optreden van Jezus > Lessen bij de maaltijd en een genezing
Lessen bij de maaltijd en een genezing
Lezen: Lucas 14:1-24
Een maaltijd met Farizeeën
De wekelijkse sabbat was voor de Joden vaak een feestdag. Op de dag daarvoor werd een lekkere maaltijd klaargemaakt en na de samenkomst, ‘s ochtend in de synagoge, kwam men bij elkaar in iemands huis om daarvan te genieten. Normaal gesproken zou een Farizeeër de Here Jezus niet uitnodigen, want Hij had veel kritiek op hen. Maar op zekere dag werd Hij gevraagd voor een maaltijd met vele Farizeeën. Zij letten steeds heel goed op wat Jezus zei en deed, vooral toen er een man binnenliep en naar Hem toeging. Aan zijn gezwollen lichaam kon je zien dat hij ziek was, maar niet zo erg dat hij niet tot zonsondergang, wanneer de sabbat eindigt, op genezing kon wachten, zodat de belangrijke sabbatsrust niet werd verstoord. Maar geen van de Farizeeën wilde iets zeggen, zelfs niet toen Jezus hen aankeek en vroeg: “Is het toegestaan hem op sabbat te genezen of niet?” Jezus legde zijn handen op hem en genas hem, en liet hem naar huis gaan. Maar Jezus had nog een vraag voor deze Farizeeën, die wat Hij deed niet goed vonden maar er niets over durfden te zeggen: “Als uw zoon of uw os in een put valt, dan haalt u hem er toch meteen uit, ook al is het sabbat?” Maar weer durfde niemand hierop een antwoord te geven. Dat was les nummer één.
Plaats nemen aan tafel
De Farizeeën kregen les twee te horen toen zij aan tafel plaatsnamen. Iedereen wilde zo dicht mogelijk bij de gastheer of de eregast zitten, zodat anderen zouden zien hoe belangrijk ze waren. De Here Jezus vond zulke kleinzielige hoogmoed belachelijk en zei: “Wanneer u door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloft, kies dan niet de ereplaats, want misschien is er wel iemand uitgenodigd die voornamer is dan u, en dan moet uw gastheer tegen u zeggen: ‘Sta uw plaats aan hem af’. Dan wordt u rood van schaamte.” Achter deze eenvoudige raad lag een diepere betekenis. De profeet Jesaja had eens gezegd dat Gods Koninkrijk gelijk een prachtige maaltijd zou zijn: “Op deze berg richt de Heer van de hemelse machten voor alle volken een feestmaal aan: uitgelezen gerechten en belegen wijnen, een feestmaal rijk aan merg en vet, met pure, rijpe wijnen.” De Farizeeën dachten dat zij als leraars in Israël dicht bij Abraham, Izaäk en Jakob, de bijzondere eregasten, plaats zouden nemen. Jezus wilde hen hiermee waarschuwen voor hoogmoed. Dat zei Paulus later: “maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf.”
Wie moet je uitnodigen?
Les drie was bedoeld voor de in hoog aanzien staande Farizeeër die de maaltijd hield. Hij had zijn goede vrienden uitgenodigd en wist dat hij op zijn beurt ook door hen voor zo'n feest uitgenodigd zou worden. Zij waren goed voor elkaar, maar hadden weinig interesse voor de arme stakkers die zelden of nooit de gelegenheid kregen zo'n maaltijd te genieten en zich in zulk hoog gezelschap te bevinden. Daarom zei Jezus dat het beter zou zijn zulke hulpbehoevenden uit te nodigen. Zij konden niets teruggeven, maar God in de hemel wel. “Wanneer u mensen ontvangt, nodigt dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen u dan wel niets terug doen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.”
Een gelijkenis over excuses maken.
Terwijl zij aten, wilde één van de Farizeeën een goede indruk op de anderen maken met een vrome, weinigzeggende opmerking: “Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God.” Een waarheid als een koe, mag u best zeggen. in Friesland zegt men: ‘Zeggen is zeggen, maar doen is een ding.’ Dat wist de Here Jezus ook. Want hoeveel van degenen in dit huis – om nu niet te spreken van al de Farizeeën elders in het land – die naar Hem hadden geluisterd, hadden belangstelling voor zijn uitnodiging Gods Koninkrijk binnen te gaan? Daarom vertelde Hij een gelijkenis.
Iemand wilde een grote maaltijd vieren en zond zijn dienaars overal in de stad met vele uitnodigingen. Op de dag van het feest stuurde hij weer, zoals in die tijd gebruikelijk was, zijn dienaars uit met de boodschap dat alles klaar was. Toen bleek dat niemand hiervoor interesse had. De één had een akker gekocht en wilde niet tot morgen wachten om deze te bekijken. Een ander had vijf span ossen gekocht en wilde ze meteen keuren. Nog een ander was net getrouwd en wilde liever bij zijn vrouw blijven. Wat was de gastheer boos om al dat voedsel op tafel te zien en geen gasten! Dus moesten zijn dienaars weer de straat op. “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en de stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” Iedereen die ze tegenkwamen werd dringend gevraagd naar het feest te komen. En als er zelfs dan nog veel plaats overblijft, verlaten de dienaars voor de derde keer die dag het huis, om nu ook buiten de stad te gaan. “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”
Deze gelijkenis is niet moeilijk te begrijpen. Gods Koninkrijk is als een grote maaltijd waar mensen bijeenkomen en genieten van alles. God had zijn profeten naar Israël uitgezonden om ze uit te nodigen. De Joden hadden gezegd wel te zullen komen. Nu, wanneer Jezus als Koning is gekomen, met de laatste uitnodiging, heeft men er weinig belangstelling voor. Dat is waarom Jezus bij een andere gelegenheid had gezegd: “Ik zeg jullie, dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham en Izaäk en Jakob zullen aanliggen in het Koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het Koninkrijk [de Joden die de uitnodiging als eerste ontvingen] zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis.” En dat was die dag les nummer vier voor deze hoogmoedige leraars in Israël.
Lezen: Johannes 5:1-18
Een genezing op sabbat
Volgens Gods wet voor Israël moest men drie keer in het jaar naar de tempel te Jeruzalem gaan om daar de voorgeschreven feesten te vieren. Dit heeft dus ook de Here Jezus gedaan. Bij zulke gelegenheden letten de Farizeeën goed op Hem. Zij wisten dat Hij velen in Galilea had genezen, overal in en buiten de synagogen predikte en met iedereen sprak over de komst van Gods Koninkrijk. Zij waren beslist niet blij met wat zij van Jezus hoorden. Hij had de zonden van een ziek mens vergeven, iets wat alleen God kon doen. Hij ging om met mensen die opgehouden waren Gods wet voor Israël en de regels van de Farizeeën in acht te nemen. Hij vastte niet, zoals zij deden, twee keer in de week. Nog erger, Hij genas mensen soms op sabbat, in plaats van tot de volgende dag te wachten, en dat was, volgens hen, ook helemaal verkeerd.
Maar in tegenstelling met velen was Jezus helemaal niet bang voor de Farizeeën. En dat liet Hij eens zien in Jeruzalem. Er was in Jeruzalem een badinrichting waar het water af en toe ineens kwam opborrelen – een heel normaal natuurverschijnsel. Men meende dat het water genezende kracht had, en vooral op het moment dat het in beweging kwam. De kunst was dus iedere keer meteen in het water te stappen. Onder de vele zieken die daar lagen, wachtende op de volgende beweging van het water, was een man die al 38 jaar ziek en helemaal verlamd was. Helaas had hij niemand om hem keer op keer in het water te brengen. Hij kon alleen maar op zijn slaapmat liggen en hopen dat iemand medelijden met hem zou hebben. Misschien was hij één van die vitterige, morrende mensen met een nors gezicht en weinig dankbaarheid. Want anders is het wel vreemd dat men hem daar steeds liet liggen.
Dit nu was de persoon die Jezus uit al die andere patiënten koos om te genezen. Hij vroeg hem: “Wilt u gezond worden?” Waarop de man zei: “Heer, als het water gaat bewegen, is er niemand die mij erin kan helpen; ik probeer het wel, maar altijd is een ander al vóór mij in het water.” Wellicht dacht de stakker dat Jezus tegen hem zou zeggen: ‘Geeft niets. Ik zal bij je gaan zitten en straks zal je de allereerste zijn die in het bad gebracht wordt.’ Maar nee: Jezus zei iets heel merkwaardigs: “Sta op, pak uw mat op en loop.” Natuurlijk had die man, die Jezus ineens gezond had gemaakt, zijn slaapmat ergens kunnen laten liggen. Maar nee, dat oude ding, waarop hij zich vele lange uren had verveeld, was het teken van zijn genezing. ‘Kijk eens, die heb ik niet meer nodig. Lange tijd heeft het mijn zieke lichaam gedragen. Nu draag ik het op mijn schouder. Ik ben niet meer bedlegerig.’
Maar toen de Farizeeën hem zagen waren zij een andere mening toegedaan. Zij zagen hem als iemand die een bekeuring verdiende! “Het is sabbat, het is niet toegestaan een slaapmat te dragen.” Deze vitterige Farizeeën hadden blijkbaar geen enkele belangstelling voor de man zelf. Je zou denken dat zij voor al die wachtende zieken in de badinrichting goed zouden hebben gezorgd, en dat zij ook hem heel goed zouden hebben gekend. Alles wat hen interesseert is dat hij op sabbat iets op zijn schouder draagt. Ongelooflijk is deze onverschilligheid voor de man zelf. Ze toonden geen enkele blijdschap over het feit dat iemand die 38 jaar bedlegerig was geweest even goed kon lopen als een ander.
De man wist niet aan wie hij zijn genezing te danken had, want na zijn genezing was Jezus meteen verdwenen. Maar Jezus zocht hem in de tempel op, en raadde hem streng aan nooit meer te zondigen: “U bent nu gezond; zondig daarom niet meer, anders zal u iets ergers overkomen.” Waarop de man direct naar de Farizeeën ging om hun te vertellen dat het Jezus was, die hem genezen had. Wat zij natuurlijk al hadden gedacht. Waarom hij dat deed is ons niet duidelijk. Hij wilde kennelijk alle verantwoordelijkheid voor wat hij deed bij Jezus leggen. Hij wilde zelf buiten schot blijven. Hij kwam niet voor Jezus uit, maar gaf de indruk liever terug te gaan naar zijn oude wereld dan Jezus te volgen. Hij koos niet ronduit partij voor Jezus als zijn Genezer. De Joden te Jeruzalem wisten al dat Jezus genezingen op sabbat had gedaan. Dit was nog zo'n geval. Daarom kwamen zij naar Hem toe met de beschuldiging dat Hij een sabbatschender was.
In antwoord op hun klacht wees Jezus hen op wat God doet. Komt de zon niet evengoed op de zevende dag als op alle andere? Valt de vruchtgevende regen niet evenzeer op sabbat als op andere dagen? Houdt God niet de wereld in stand en houdt Hij ook niet mensen in leven op sabbat? Hij laat niet alles op vrijdagavond vergaan om alles weer op zaterdagavond te herscheppen! Dus Hij ‘werkt’ op sabbat, al was dit soms voor de Joden een probleem, want zij meenden dat de sabbat zo belangrijk was dat ook God de zevende dag niet mocht schenden! En wat Jezus deed was eenvoudig het voorbeeld van zijn Vader in de hemel navolgen. Ook Hij wilde mensen goed doen op sabbat. Het was waar dat iemand die 38 jaar gehandicapt was geweest geen spoedgeval was. Maar was dat niet lang genoeg? Waarom een extra dag op genezing wachten, als het niet nodig was?
Voor de Farizeeën echter was wat Jezus zei verschrikkelijk. Hij sprak alsof Hij geen gewoon mens was, maar Gods bijzondere Zoon. Daarom legde Jezus uitvoerig uit dat Hij zonder zijn Vader niets zou kunnen doen. Hij was gekomen om het werk van de Vader voort te zetten. God zal zijn Zoon ook volmacht geven te doen wat Hij zelf gedaan heeft. Bijvoorbeeld: gestorven mensen weer tot leven brengen. Dat zal Jezus in de toekomst (bij zijn wederkomst) op grote schaal doen. “Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen en uit hun graf komen: wie het goede gedaan heeft staat op om te leven, wie het slechte gedaan heeft staat op om veroordeeld te worden.”
Voor meer artikelen over Bijbelse onderwerpen met wisselende diepgang en een verscheidenheid aan schrijvers zie ons maandblad De roeping van boven