Broeders in Christus

Jezus' verschijningen en hemelvaart

Lezen: Johannes 21:1-25 en Handelingen 1:1-11

Jezus verschijnt bij het Meer van Galilea

De ontmoeting met vijfhonderd discipelen, ergens op een berg in Galilea, kon uiteraard alleen plaatsvinden nadat zij hier een bepaalde tijd voor hadden afgesproken. En inderdaad had Jezus hen daar zelf naartoe laten komen. Maar dat ging niet altijd zo. Meestal wisten de discipelen niet wanneer en waar Jezus de volgende keer zou verschijnen. Toen Petrus tegen zes andere discipelen zei, dat hij weer op het Meer van Galilea ging vissen, zoals in de tijd vóór hij de Here Jezus was gevolgd, besloten ze met hem mee te gaan. Maar ze vingen de hele nacht niets.

In de vroege ochtend riep een man op de oever: ‘hebben jullie daar een paar vissen?’. ‘Nee’, riepen ze terug, ‘We hebben vannacht zelfs niet één klein visje gevangen.’ De man antwoordde hen daarop: ‘Gooi het net dan eens aan stuurboord uit.’ Toen ze dat deden, hadden ze ineens zoveel vissen in hun net, dat ze het niet aan boord van het schip konden krijgen. Johannes begreep meteen wie die man was. “Het is de Heer” zei hij tegen Petrus, die als ervaren visser druk bezig was hun vangst veilig binnenboord te trekken. Impulsief als altijd, sprong Petrus meteen het water in om zo snel mogelijk bij Jezus te zijn. Het was nog maar een klein stukje, maar toch…. Toen de anderen even later met de boot de oever bereikten, zagen ze brood liggen en een kolenvuur branden. Petrus ging terug naar de boot om te helpen de grote vangst aan land te brengen. Die was zo groot, dat ze benieuwd waren hoeveel vissen ze in hun net hadden: Nadat ze ze geteld hadden, bleken het er honderddrieënvijftig te zijn - en geen kleintjes! Jezus maakte hun ontbijt klaar en riep: “Kom, eet iets” en reikte ieder van hen wat toe.

Jezus was op de dag van zijn opstanding aan Petrus verschenen. Ongetwijfeldhad hij toen zij berouw uitgesproken, dat hij tijdens Jezus’ verhoor had ontkend een discipel van Hem te zijn, en Jezus gevraagd hem te vergeven. Maar in de bovenzaal in Jeruzalem, een paar uren vóór Jezus gevangen werd genomen, had Petrus gesproken alsof hij méér liefde voor zijn Heer had dan wie dan ook. In de aanwezigheid van de anderen had hij gezegd: “Misschien zal iedereen u afvallen, ik nooit!” Daarom wil Jezus hem, nu ze met zijn allen rustig op het strand zaten te eten, in de aanwezigheid van de anderen de gelegenheid geven zijn berouw te tonen voor zijn verloochening van zijn Meester èn zijn verkeerde gedrag tegenover zijn medediscipelen. En ondanks alles wat er gebeurd was - maakte Jezus hem en de tien andere discipelen duidelijk, dat Petrus nog steeds een leidende taak onder hen had.

Tot driemaal toe had Petrus nadrukkelijk gezegd dat hij Jezus niet kende. Nu kreeg hij van Jezus drie keer de vraag: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?” De eerste keer antwoordde hij: “Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.” De tweede keer zei hij weer: “Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.” Maar toen Jezus het een derde keer vroeg, was Petrus zeer bedroefd en zei: “Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.” Jezus kende hem toch goed genoeg, en hoefde hem daar toch niet steeds weer naar te vragen? Na ieder bevestigend antwoord van Petrus zei Jezus tegen hem: “Weid mijn lammeren ... Hoed mijn schapen ... Weid mijn schapen.” Petrus had zwaar gefaald, maar ondanks dat kreeg hij nu, onder de leiding van Christus - die hij later ?de Opperherder’ noemde - de grote verantwoordelijkheid voor al Jezus’ volgelingen te zorgen, met de zorgzaamheid van een liefdevolle herder voor zijn kudde. Niet alleen Petrus, maar ook al de andere discipelen hadden een grote taak. Jezus ging weg, en zij moesten de leiding overnemen. Zij moesten niet alleen hun eigen volk Israël, maar ook mensen in andere landen vertellen dat Jezus inderdaad de Koning van Israël is, dat God Hem heeft opgewekt uit de doden, dat Hij nu in de hemel is en binnenkort zal terugkomen om Gods Koninkrijk op de hele aarde te vestigen: “Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend.”

Terug in Jeruzalem

Ongeveer vijf weken na Jezus' opstanding waren zijn elf discipelen weer terug in Jeruzalem. Tien dagen later - vijftig dagen na het Pascha, toen Jezus werd gekruisigd - zou het volgende feest van de Joodse kalender plaatsvinden: het feest van de weken, of Pinksteren. Dan zou er iets geweldigs gebeuren. Ze waren weer in de bovenzaal, waar de laatste tijd zoveel was gebeurd. Voor de laatste keer verscheen Jezus in hun midden. Maar er was geen paniek, zoals de eerste keer. Misschien waren de discipelen zelfs niet verbaasd. Waarschijnlijk had Jezus deze ontmoeting met hen afgesproken. Evenals op de.avond vóór zijn dood, toen zij bijeen waren om het Pascha te vieren, was er blijkbaar gelegenheid voor een lang gesprek. Jezus nam de tijd om te doen wat Hij op de avond van de dag van zijn opstanding had gedaan met de twee reizigers naar Emmaüs: hun laten zien hoe zijn lijden en dood stond opgeschreven in hun Joodse Schriften, ons Oude Testament. “Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan? Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond.”

Waarom was het zo uiterst belangrijk dat de discipelen goed zouden begrijpen wat de profeten in Israël eeuwen tevoren over Jezus hadden voorzegd? Omdat dit de juiste methode was om ook anderen te overtuigen dat Jezus van Nazareth de beloofde Messias was. Het was voor de Joden ondenkbaar dat hun Messias gekruisigd zou worden, temeer omdat zij dit zelf van de Romeinse stadhouder had geëist. De Joodse leiders hadden bewust op kruisiging aangestuurd, om het volk te laten zien dat Jezus een vervloekte was; van God en mensen verlaten. Het zou daarom ondenkbaar en onmogelijk zijn hen ervan te overtuigen dat Jezus de Messias was, tenzij ze zouden gaan inzien dat dit precies was wat een profeet als Jesaja lang geleden duidelijk had geschreven.

Maar waarom was het dan belangrijk dat andere Joden in Jezus zouden gaan geloven? Omdat de dood van Jezus een offer was, dat God Hem had gevraagd te brengen, om de zonden van mensen weg te nemen. Maar die zonden konden alleen weggenomen worden bij wie in Jezus en in de waarde van zijn offerdood zouden geloven, “want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Dit heeft Jezus dan, vlak voor zijn heengaan naar zijn Vader in de hemel, tegen zijn discipelen gezegd: “en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem.”

Zij kregen de taak niet alleen hun eigen volk in hun eigen land, maar ook alle andere mensen in het buitenland, of zij nu Joden of niet-Joden waren, te vertellen dat Jezus van Nazareth, de Zoon van God, voor hen was gekomen en gestorven: “en jullie zullen mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot aan de uiteinden van de aarde.” Daarom gaf Hij de discipelen instructies in de stad te blijven.

Maar ze mochten daar niet meteen aan de slag gaan. Hij droeg hen op nog enkele dagen wachten, want dan zou zijn belofte in vervulling gaan: “Ga niet weg uit Jeruzalem, maar blijf daar wachten tot de belofte van de Vader, waarover jullie van mij hebben gehoord, in vervulling zal gaan.”

Wat voor belofte was dat? Om na zijn heengaan de discipelen de kracht van de Geest te geven. Hij zou met hen zijn en door hen spreken: “want”, zei Hij, “ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of weersproken”.

Afscheid op de Olijfberg

Misschien ging dit gesprek met de discipelen urenlang door tot diep in de nachturen. Was het dan vroeg in de ochtend, toen Jezus met zijn discipelen de stad uit ging op weg naar de Olijfberg? Veertig dagen eerder waren ze midden in de nacht diezelfde richting op gegaan. Jezus was toen op weg naar Gethsemane, om daar zijn arrestatie af te wachten. De discipelen waren op dat moment doodsbang voor iets vreselijks dat zou gebeuren, maar wisten niet wat. Alles was nu zo heel anders. Voordat Jezus van hen wegging stelden ze de vraag die al een hele tijd door hun hoofd ging: zou Jezus meteen zijn Koninkrijk oprichten? Maar daarop gaf Hij geen antwoord. De kwestie van het moment van de oprichting was niet hun zaak. Zij moesten zich goed concentreren op hun eigen taak: aan iedereen het evangelie van de komst, offerdood en opstanding van Jezus van Nazareth verkondigen.

Toen zij op de Olijfberg - niet ver van de hof van Gethsemane - om Hem heen stonden, begon Hij voor hun ogen van de grond op te stijgen. Drie van hen hadden op een andere berg gezien hoe een zeer bijzondere wolk van luister en heerlijkheid op Jezus kwam. Nu kwam er weer zo’n wolk langs, waarin Jezus werd verborgen en van hen weggenomen. Zij stonden maar te kijken naar die opstijgende wolk, die steeds kleiner en kleiner werd, totdat er niets meer van te zien was. En ook daarna bleven ze maar turen!

Aandacht voor iets anders hadden ze niet - totdat zij ineens schrokken van een stem. Vlak bij hen stonden twee mannen in witte klederen - wat de vrouwen bij het graf ook hadden gezien. Engelen dus! Zij hadden een prachtige boodschap: “Galileeërs, wat staan jullie naar de hemel te kijken? Jezus, die uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan.” Op dezelfde wijze!

Jezus ging weg als Mens, die zij konden zien en met wie zij konden praten. Op deze wijze zal Hij ook terugkomen. Hij ging weg in een wolk van heerlijkheid en op deze wijze zal Hij weer terugkomen. Dat had Hij zelf gezegd: “dan zal aan de hemel het teken zichtbaar worden dat de komst van de Mensenzoon aankondigt, en alle stammen op aarde zullen zich van ontzetting op de borst slaan als ze de Mensenzoon zien komen op de wolken van de hemel, bekleed met macht en grote luister.” Dit is nu al tweeduizend jaar geleden, en nog steeds wachten wij op de vervulling van die belofte. Maar het is niet zo als bij ons mensen, die wel iets beloven maar het niet doen. Christus zal terugkomen! Dit had de Here zijn discipelen ook voor zijn dood meermalen gezegd, maar zolang Hij bij hen was, konden zij die belofte niet begrijpen. Maar nu was hen alles duidelijk. Op de laatste reis naar Jeruzalem voor zijn dood, had Hij in een gelijkenis gesproken van een man van hoge geboorte die naar een ver land ging en die terug zou komen als Koning. Hij zelf is die man van hoge geboorte, en het verre land waar Hij is heengegaan is de hemel, waar God Hem tot Koning heeft gekroond. Straks zal Hij dan met macht en in heerlijkheid verschijnen om Koning over de hele aarde te worden, zoals zij al lang hadden geloofd.

Veel langer hoeven wij niet te wachten. Want Jezus vertelde wat er vlak voor zijn wederkomst zal gebeuren: “wanneer dat alles staat te gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want jullie verlossing is nabij!” Zulke dingen zijn sinds zijn hemelvaart gebeurt. En iedere keer dat wij horen en zien wat voor vreselijke dingen in de wereld gebeuren, is dat nog een extra reden om te bidden: “Kom, Heer Jezus!”