Broeders in Christus

Johannes de Doper

Lezen: Lucas hoofdstuk 3

Een bijzondere profeet

In de tijd dat Jezus geboren werd, had niemand ooit een profeet gezien. Meer dan vierhonderd jaren waren voorbijgegaan sinds er een profeet in Israël was. In het verre verleden waren er vele profeten: zij waren Gods boodschappers en vertelden het volk hoe zij God gehoorzaam moesten dienen en wat zij hadden te verwachten wanneer zij dat bereidwillig en in geloof deden.

Ongeveer en jaar voordat Jezus geboren werd, verscheen een engel aan een al oude man, Zacharias. Hij was een priester die twee keer per jaar een paar weken dienst moest doen in de tempel in Jeruzalem. Op een ochtend moest hij het heilige tempelgebouw zelf binnengaan en wierook op het gouden altaar verbranden. Hij schrok hevig toen hij een engel naast het altaar zag staan en was verbaasd over wat die tegen hem zei. Hij en zijn vrouw Elisabeth hadden jarenlang gehoopt eigen kinderen te hebben, maar dat was nooit gebeurd. Hoe vaak hadden zij in die tijd om een kind gebeden! Maar nu waren zij veel te oud om nog kinderen te verwachten, en zij waren waarschijnlijk al lang geleden opgehouden die van God te vragen. Maar Hij was hun gebeden niet vergeten. De engel vertelde Zacharias dat Elisabeth, al was zij oud, een zoon ter wereld zou brengen. Zij moesten Hem de naam Johannes geven. Zoiets kon Zacharias echt niet geloven, al was het een engel die dit zei. En daarom zei de engel tegen hem dat zijn ongeloof gestraft zou worden: vanaf dat moment kon hij niet meer spreken, totdat de hem beloofde zoon geboren zou zijn. De vele mensen, die in de hof buiten het tempelgebouw op hem wachtten, konden niet begrijpen waarom hij zo lang daarbinnen bleef, en ook niet waarom hij, toen hij eindelijk naar buiten kwam, gebarentaal moest gebruiken. Maar zij begrepen wel dat er iets bijzonders moest zijn gebeurd.

Toen de baby geboren werd, wilde zijn moeder hem de naam Johannes geven. Dat was raar, vonden de buurvrouwen, omdat er niemand in de familie was met die naam. Dus vroegen zij het aan Zacharias en hij schreef op een schrijftablet ‘Johannes’. Op dat moment kon hij plotseling weer spreken, en het eerste wat hij deed, was God van harte danken. Niet alleen omdat Hij hun gebeden had verhoord, maar nog veel meer omdat hij begreep dat hun zoon een profeet zou zijn. En geen gewone profeet, maar degene waarover de laatste profeet in Israël, Maleachi, vierhonderd jaar eerder had gesproken: de profeet die de weg van de grote Koning zou voorbereiden: “Let op, Ik zal mijn bode zenden; hij zal de weg voor mij effenen” (Maleachi 3:1). Johannes zou de taak hebben de mensen te vertellen dat binnenkort de Messias zelf, de lang beloofde Koning van Israël, zou verschijnen.

Johannes de Doper

Toen Johannes volwassen werd, ging hij in een woestijnachtig gebied van het land wonen. Hij droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn heup, evenals de beroemde profeet Elia had gedaan. Zijn eten bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Daar gaf God hem de boodschap die hij aan zijn volk moest brengen: binnenkort zal de lang beloofde Koning van Israël verschijnen, maar voordat Hij komt, moet iedereen klaar zijn om Hem te ontmoeten. Johannes moest mensen dopen om hen te reinigen van hun zonden. Daarom werd hij Johannes de Doper genoemd. Als er in die tijd radio of televisie was geweest, dan zou het optreden van Johannes als Gods profeet veel aandacht in de media hebben gekregen. In plaats daarvan ging het nieuws over hem en wat hij zei en deed van mond tot mond, als een lopend vuurtje van de een tot de ander. Mensen stroomden naar hem toe uit alle delen van het land en luisterden naar wat zij moesten doen. Alle verkeerde dingen, die zij in hun leven hadden gedaan, konden uitgewist worden als zij zich zouden laten dopen. De doop was een geestelijke reiniging, zodat zij in staat zouden zijn Israëls Koning te begroeten bij zijn komst. Voortaan moesten zij ook leven als goede Israëlieten. Aan mensen die rijk waren vroeg hij te geven aan de armen; aan wie de taak hadden belasting te innen niet te veel te eisen. Toen soldaten Johannes vroegen wat zij moesten doen, zei hij dat zij hun macht niet mochten misbruiken door te plunderen of meer voor zichzelf te eisen dan hen toekwam.

Johannes doopt Jezus

Op een dag kwam ook Jezus naar Johannes om gedoopt te worden. Johannes wist dat Jezus een bijzonder goed mens was, en dat het niet nodig was Hem te dopen. Maar Jezus zei dat Johannes moest doen wat hij vroeg. Toen Jezus uit het water opstond, daalde de kracht van God op Hem neer in de vorm van een duif, en Johannes hoorde een stem uit de hemel: ”Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.” Toen was Johannes er zeker van dat Jezus de beloofde Koning van Israël was.

De dood van Johannes de Doper

Toen Johannes zei dat koning Herodes, die al getrouwd was, niet met een andere vrouw had moeten trouwen, was diens tweede vrouw zo boos dat zij aan Herodes vroeg Johannes te doden. Maar hij sloot hem op in de gevangenis. Johannes dacht dat Jezus kort na zijn doop Koning zou worden en kon niet begrijpen waarom Hij hem in de gevangenis liet zitten. Johannes stuurde twee boden naar Jezus toe en toen zij terugkwamen vertelden zij hem van de wonder­baarlijke genezingen die Jezus deed. Jezus had tegen hen gezegd: “Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat (lepra) worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.” (Matteüs 11:4-5). Zo wist Johannes dat Jezus inderdaad de beloofde Koning was. Hij kon niet weten dat Jezus pas bij zijn terugkomst over iedereen Koning zou worden. Kort daarna werd hij in de gevangenis vermoord. Maar binnenkort zal hij, zoals vele anderen, bij de wederkomst van de Here Jezus uit de doden worden opgewekt, en omdat hij zo'n trouwe en gelovige dienaar van God was, zal hij met al Zijn andere trouwe en gelovige dienaren voor eeuwig met Christus op aarde mogen leven.

Wat is dopen in de Bijbel?

Er zijn onder christenen veel misverstanden en meningsverschillen over de doop. Dat is zeer betreurenswaardig, zeker omdat het niet nodig is. Daarom besteden we deze keer aandacht aan de doop als instelling van God en de manier waarop deze door Johannes de Doper, en later de apostelen van de Here Jezus, in de praktijk werd gebracht. Want wanneer God van ons vraagt ons te laten dopen, is het belangrijk te weten wat Hij daarmee bedoelt. Want voor alles wat Hij van het volk Israël vroeg, gaf Hij voorschriften hoe dat gedaan moest worden. Denk maar eens aan de offers, de besnijdenis, de heiligheid van de priesters enzovoort. Dat liet Hij door zijn dienaren opschrijven, zodat voortaan iedereen het zou weten of kunnen nakijken. Mensen kunnen daarom niet zelf uitmaken hoe ze dat doen.

Het woord dopen geeft al direct aan op welke manier de doop moet plaatsvinden. Het Griekse woord dat namelijk met dopen is vertaald is baptizo en betekent indompelen of onderdompelen; de doop komt van baptisma of baptismos en de naam van Johannes de Doper komt van baptistes. Eigenlijk heet hij dus Johannes de Onderdompelaar. Dit is geen moeilijke taalles, want we herkennen hierin de naam van een kerkelijke groepering: de Baptisten, die oorspronkelijk als kenmerk hadden dat zij mensen onderdompelden. In verschillende talen is het Griekse woord nog herkenbaar. Zo is in het Engels dopen baptize en in het Frans baptiser. Johannes de Doper heet in de Engelstalige Bijbels John the Baptist en in Franse Bijbels Jean Baptiste.

Taalkundig heeft dopen in het Nederlands ook de betekenis van indompelen of onderdompelen. Zo geeft het van Dale woordenboek aan dat de betekenis bevochtigen door indompeling is. Wat het niet is, is vochtig maken door besprenkeling. Dit is heel eenvoudig te zien in een paar voorbeelden. Wanneer tante komt koffiedrinken, doopt zij haar koekje in de koffie; toen er nog met pen en inkt werd geschreven, doopte de schrijver zijn pen in de inkt. We zouden het heel raar vinden wanneer tante wat koffie over haar koekje zou gooien om het nat te maken, of de schrijver inkt over de pen. Waarom vinden we het bij een ‘doopdienst’ dan heel gewoon? Besprenkeling van een dopeling kan taalkundig dan ook geen doop genoemd worden. Een gereformeerde dominee heeft eens een boekje geschreven over de ‘kinderdoop’. Ook hij kwam tot de conclusie dat het enige dat gedoopt wordt bij de besprenkeling van zuigelingen, de vinger is van degene die de doop toedient. Het is een opvatting van mensen, dat besprenkeling ook wel kan, en niet de instelling van de Here. De symbolische betekenis ervan gaat ook geheel verloren, zoals we nog zullen zien.

DopenDe praktijk in het Nieuwe Testament komt overeen met de betekenis van het woord. Johannes doopte op een plaats waar veel water was (Johannes 3:23). Waarom deze vermelding als hij ook had kunnen rondtrekken en mensen uit een kruik water had kunnen besprenkelen? De Here Jezus werd in de Jordaan gedoopt en stond op uit het water (Matteüs 3:16). De kamerheer, die voor het feest naar Jeruzalem was geweest, werd op de terugweg gedoopt door Filippus. Zij daalden af in het water en kwamen uit het water (Handelingen 8:36-39). Waarom wordt dit uitvoerig verteld als Filippus hem ook had kunnen besprenkelen uit zijn waterzak?

Uit deze gebeurtenis met de kamerheer kunnen we een tweede belangrijk punt inzake de doop zien: die kan alleen maar worden ondergaan op grond van geloof: “Indien u gelooft met heel uw hart, is het toegestaan” (Handelingen 8:36). De NBV heeft als aantekening dat dit niet in alle handschriften staat, maar daar moet niet al teveel betekenis aan gehecht worden, omdat het bevel van de Here Jezus duidelijk is: “Wie gelooft en gedoopt is zal gered worden”.Geloof en doop zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Want wie laat zich in water dompelen zonder te geloven? Wie kan zeggen te geloven, zonder zich te hebben laten onderdompelen?

Paulus schreef prachtige, verhelderende woorden over wat de doop eigenlijk is: een sterven en opstaan met Christus. De onderdompeling is het begraven van de oude, zondige mens in een graf en een opstaan uit de dood tot een nieuwe mens. Sprak Jezus niet tegen Nicodemus: “Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien”. En omdat Nicodemus dit niet begreep, zei Hij: “Waarachtig, ik verzeker u: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren is uit water en geest”.

 

Dit artikel (en de serie) is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.