Start > Studies > Uitleg specifieke verzen > Kolossenzen 1:15
Kolossenzen 1:15 - Jezus eerstgeborene van heel de schepping
“Hij [Jezus] is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping”
Deze woorden van Paulus in Kolossenzen 1:15 worden door velen misverstaan. Zij zien hierin een bevestiging dat Jezus al bestond vóór de schepping van de wereld. Op zichzelf zou deze uitspraak, zo opgevat, echter uitsluitend kunnen betekenen dat Jezus zelf een deel van die schepping zou zijn, en dus niet al daar vóór bestaand. Maar ook dat is niet wat Paulus wil zeggen. Het probleem zit in de betekenis van die term ‘eerstgeborene’.
In eerste aanleg duidt ‘eerstgeborene’ natuurlijk op de oudste zoon, al wordt ook de oudste dochter van Lot zo aangeduid (Genesis 19:31); maar Lot had alleen dochters en geen zoons. Toch is de term meer dan alleen maar een aanduiding van een volgorde in geboorte. De eerstgeborene was de erfgenaam van de vader, en bij het verdelen van de erfenis viel hem een dubbel deel toe. De wet gebiedt bijvoorbeeld, wanneer een man twee vrouwen heeft:
“Hij mag, wanneer hij zijn bezit aan zijn zonen vermaakt, de zoon van de vrouw die hij liefheeft niet bevoordelen ten koste van de zoon … die het eerst geboren is. Hij moet (die zoon) als eerstgeborene erkennen, en hem dus een dubbel deel van zijn bezittingen geven. Deze zoon … heeft (immers) het eerstgeboorterecht”. (Deuteronomium 21:15-17)
Van belang is hier die term ‘eerstgeboorterecht’; dit is het sleutelwoord.
Het valt op dat hier de oudste zoon wordt beschermd tegen een ongefundeerde voorkeur van zijn vader voor de zoon van een meer favoriete vrouw, maar dat God Zelf zich niet laat leiden door de simpele volgorde in geboorte. Van de zonen van Abraham verkiest God Isaak, de ‘zoon der belofte’, boven diens oudere broer Ismaël, als degene aan wie het eerstgeboorterecht toevalt. Van Isaaks beide zonen verkiest Hij de jongere Jakob, die er alles voor over had dat eerstgeboorterecht te verwerven, boven de ‘onverschillige’ Esau (Hebreeën 12:16). Van Jakobs zonen verwierp Hij de overspelige Ruben ten gunste van de gelovige Jozef, nota bene de op één na jongste. En van Jozefs beide zonen ging het eerstgeboorterecht naar de jongere Efraïm ten koste van Manasse. In al deze gevallen is het ‘eerstgeboorterecht’ dus losgekoppeld van de feitelijke volgorde in geboorte.
Dit moet ons duidelijk maken dat de term ‘eerstgeborene’ weliswaar in beginsel een aanduiding is van de oudste zoon, maar dat het in bijbels verband een technische term is geworden die de erfgenaam aanduidt, de zoon die het eerstgeboorterecht ontvangt. Mensen mogen daartussen geen onderscheid maken, omdat dat zou kunnen zijn gebaseerd op onjuiste overwegingen, maar God mag dat wel, omdat Hij de harten kent.
Hiermee zijn wij nu in staat Paulus’ gebruik van de term ‘eerstgeborene’ in Kolossenzen te begrijpen. Het beeld dat hij gebruikt, tekent Adam als Gods oudste zoon, die was geschapen ‘naar Gods beeld’ (Genesis 1:27, zie ook Lucas 3:38). Maar Adam had zich misgaan, en daarmee zijn eerstgeboorterecht verspeeld. En dat is daarop niet toegevallen aan zijn zoon Kaïn, die nog veel erger zondigde, maar (net als bij de zonen van Jakob) aan een veel latere zoon, die zich wel gedroeg in overeenstemming met Gods maatstaven: Jezus. Met die uitdrukking ‘de eerstgeborene der ganse schepping’ geeft Paulus dus aan dat van alle mensen die ooit bestaan hebben Hij degene is aan wie dat eerstgeboorterecht is toegevallen, en die daarmee als het ware de erfgenaam van de Vader zal zijn. Natuurlijk kan God niet sterven, en in die zin heeft Hij geen erfgenaam nodig. Maar Hij heeft wel zijn Zoon aangewezen als degene die in Zijn plaats zal regeren, oordelen, en eeuwig leven schenken:
- De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd … er komt een moment waarop alle doden (Christus’) stem zullen horen en uit hun graf zullen komen: wie het goede gedaan heeft staat op om te leven, wie het slechte gedaan heeft staat op om veroordeeld te worden (Johannes 5:22-23, 27-29).
- Want (Christus) moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’ (1 Korintiërs 15:25).
- Wie overwint zal samen met mij op mijn troon zitten, net zoals ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit (Openbaring 3:21).
De aanduiding van Jezus als ‘eerstgeborene’ heeft dus niets van doen met een volgorde van geboorte, maar alles met de positie die Hij zal innemen als de vertegenwoordiger van zijn Vader; het gaat over zijn ‘eerstgeboorterecht’.
Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.