Start > Studies > De Heilige Geest > De heilige Geest - de gave van de Geest (4)
De heilige Geest - de gave van de Geest (4)
De opbouw van de gemeente
De nadruk op het spreken in tongen in gemeente van Korinte, dreigde te leiden tot ik-gerichtheid in plaats van gerichtheid op wat de ander nodig had. Die houding moest veranderd worden. Daarom wees Paulus degenen die dit aanging terecht, zodat er orde zou zijn in de gemeente en voor ieder een plaats in het geheel. Paulus wees dus het spreken in tongen niet af, maar zag dit meer als iets persoonlijks, tussen God en de gelovige. In de gemeente gaat het om gemeenschappelijke zaken. In Korinte waren sommigen kennelijk zo overtuigd van het belang van hun gaven, dat Paulus nog enkele vermaningen gaf en aanbevelingen deed:
“Daarom moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het mag uitleggen. Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar. Hoe staat het dan? Ik zal bidden met de (= mijn) geest, maar ook bidden met het (= mijn) verstand … Want anders, indien u een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet wat u zegt. Want u dankt wel goed, maar de ander wordt er niet door gesticht. Ik dank God, dat ik meer dan u allen in tongen spreek; maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden in een tong.” (1 Korintiërs 14:13-19)
“… als u samenkomt, heeft ieder iets … dat alles moet tot stichting geschieden. Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven. Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en God spreken.” (1 Korintiërs 14:26-28)
Ook wat het profeteren betreft viel er iets te zeggen. Profetie was in die tijd waarschijnlijk vooral een uitleg van de geschriften van de Oudtestamentische profeten in het licht van Christus. Niet alles wat een broeder zei mocht klakkeloos aanvaard worden. Het moest beoordeeld worden of het niet in tegenspraak was met de Schriften, of de woorden van Jezus en de apostelen:
“Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen … u kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen. En de geestenvan de profeten zijn aan de profeten onderworpen, want God is geen God van wanorde maar van vrede.” (1 Korintiërs 14:29-33)
De aanwezigheid van God en Christus bleek door de bijzondere dingen die hun dienaren konden doen. Dingen die zij normaal niet konden. Maar zij ontvingen deze gaven op grond van geloof en gehoorzaamheid. Die kwamen dus voorop. Welk geloof dit was en is, werd opgetekend in de Schriften. En hier zijn we gekomen bij een tweede belangrijke reden om te veronderstellen dat de gaven van de Geest zoals de gelovigen in de eerste eeuw die kenden, er in onze dagen niet meer zijn. Zij hadden geen Nieuwtestamentische Schriften. Alles werd hen mondeling verteld en uitgelegd, en het was nodig dat de getuigen van het woord betrouwbaar zouden blijken te zijn. Daarom gaf Jezus Christus zijn getuigenis daaraan door de vele tekenen, zodat de hoorders overtuigd zouden worden. Maar intussen werd ook alles op schrift gesteld in evangelieverslagen en brieven, totdat Gods openbaring aan mensen werd afgesloten met het boek Openbaring. Dat is waarmee latere geslachten, waartoe ook wij behoren, overtuigd worden en verder kunnen tot de komst van Christus. Want Gods woord heeft kracht en doet Zijn werk totdat het vervuld is.
Maar zal iemand vragen: hoe zit het dan met het spreken van tongen en de wonderen in sommige kringen? Wij spreken geen oordeel uit over dit fenomeen. Wij weten alleen dat God mensen op de proef stelt of zij Zijn woord geloven. Wanneer het woord van een profeet of leraar beoordeeld, en daaraan getoetst moet worden, geldt dit evenzeer voor wonderen en spreken in tongen. Niet of men in tongen spreekt, maar of men het evangelie van Christus gelooft, zoals dat tot ons is gekomen in de Bijbel, is bepalend. Daaraan moet getoetst worden of het God is, Die werkt in degene die in tongen spreekt of wonderen doet, of niet. Want God kan niet verdeeld zijn. Hij kan niet door de één een bepaalde waarheid spreken, en door een ander het tegenovergestelde. Daarom is toetsing van degenen die beweren Gods woord te spreken en uit te leggen noodzakelijk, zowel van het leven dat zij leiden, als van het woord dat zij spreken:
“Dooft de Geest niet uit, veracht de profetieën niet, maar toetst alles en behoudt het goede.” (1 Tessalonicenzen 5:19)
“… vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan …” (1 Johannes 4:1)
Wat zijn dan de kenmerken van een ware dienaar van God? Paulus wees op het volgende:
“… de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid (geduld), vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.” (Galaten 5:22)
Het spreken in tongen had in de eerste gemeente een doel. Het was een teken dat God in hun midden werkzaam was, net zoals de Here Jezus had gezegd. (Marcus 16:17-18). Eén van de tekenen die God gaf om overal gemeenten te stichten en te laten groeien:
“Daarom zijn de tongen een teken, niet voor hen die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven. Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat u wartaal spreekt? Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is.” (1 Korintiërs 14:22-25)
De tongen trokken aandacht, maar het woord van God weerlegt alle tegenspraak, scheidt vaneen wat in het diepst van de mens is, en overtuigt van waarheid. Dat is waar het om gaat. Worden we in ons hart en verstand geraakt door de grote daden en beloften van God, of worden wij tijdelijk geëmotioneerd tijdens het bijeenzijn met vele mensen? Want is wat er op de Pinksterdag in Jeruzalem gebeurde niet precies wat Paulus hier schreef? Maar, zal iemand zeggen, hier klopt iets niet helemaal, want in Jeruzalem hoorden de aanwezigen juist door die tongen van de grote dingen van God spreken. Dat is juist. Maar tongen zijn niets anders dan dialecten (talen). Wat de aandacht trok, was dat al die Joden uit verschillende gebieden van het Grieks-Romeinse Rijk mannen uit het ‘achtergebleven’ Galilea hoorden spreken in de taal van het land waar zij vandaan kwamen. Zij hadden dat niet nodig, want zij spraken allen Grieks, en dus hadden de apostelen die taal kunnen spreken. Dat had echter niet de aandacht getrokken als toen het geval was. Het latere spreken in tongen was onverstaanbaar voor de hoorders, omdat er gesproken werd in een taal die men niet kende. Er moest daarom, zeg maar, een tolk aanwezig zijn om het te vertalen.
Wonderen van genezing
De Here Jezus maakte duidelijk dat ook de wonderen van genezing geen doel op zich waren. De tekenen hadden geen reddende kracht. Zij dienden ter ondersteuning van de prediking van het woord, en waren in principe gericht op de bevestiging van zijn Persoon en zijn werk als Heiland en Zoon van God. Zij waren daarom tekenen van het aanbreken van de Messiaanse tijd. Uiterlijke tekenen van nog grotere dingen die Hij kon doen. Van een wonder wordt uitdrukkelijk gezegd dat het werd verricht opdat u mag weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven. Na zijn hemelvaart deden de apostelen door de kracht die Christus hen gaf dezelfde wonderen, meestal door handoplegging. Maar na die tijd verdwenen deze krachten. Jacobus schreef al in zijn brief dat genezing op grond van gelovig gebed gebeurde:
“Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten van de gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam van de Here. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden gedaan heeft, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkaar uw zonden en bidt voor elkaar, opdat u genezing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt.” (Jakobus 5:14-16)
God is altijd bereid te luisteren naar een gelovig gebed en vaak, maar niet altijd, heeft Hij een bede om hulp genadig verhoord. Mannen als David, Job, Hizkia en Epafroditus mochten van hun smartelijke ziekten herstellen, zonder dat iemand met de geestesgave van genezing voor handoplegging bij hen kwam. Dat is ook in onze tijd mogelijk. Onze Vader in de hemel is bereid om “zijn oor te neigen” tot het gebed van Zijn bedroefde kinderen. Maar dit betekent niet dat wij recht hebben van God te verwachten dat Hij al onze gebeden zal verhoren op de manier als wij van Hem vragen. God weet wat het beste voor ons is, en daarom vraagt Hij ons te allen tijde dankbaar en blij te zijn voor wat Hij ons geeft, vooral om de genade die Hij ons bewijst in Christus Jezus:
“… de vrede van Christus, tot welke u immers in één lichaam geroepen bent, regere in uw harten; en wees dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst; en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, God dank brengt in uw harten. En al wat u doet met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God, de Vader, dankende door Hem.” (Kolossenzen 3:12-17)
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld