Start > Studies > Christus in profetie > De Gezalfde in Jesaja 61
De Knecht/Gezalfde in Jesaja 61
Een Gezalfde voorzegd
Een studie naar Christus in het boek Jesaja zou niet compleet zijn, zonder te kijken naar het eind van het boek, vanaf hoofdstuk 61. In de voorgaande artikelen hebben we de profetieën over de Knecht bekeken. Sommigen zien Jesaja 61 als de vijfde profetie over de Knecht des Heren, hoewel het woord Knecht er niet voorkomt. In feite introduceert Jesaja een nieuw thema: “De Gezalfde”. ‘Gezalfde’ is de betekenis van zowel het Hebreeuwse woord Messias als van het Griekse woord Christus. Achteraf weten wij dat de Knecht en de Gezalfde dezelfde persoon zouden zijn, maar voor Jezus’ tijdgenoten was dat nog niet duidelijk.
De onderlinge samenhang tussen de vier Knechtprofetieën (hoofdstukken 40-54) betrof de noodzaak van verlossing. Door middel van het beeld van verlossing uit de macht van een overheersend volk, werd de noodzaak van een verlossing uit de macht van de zonde geïntroduceerd. Het bredere verband van de hoofdstukken over de Gezalfde (56-66) vertelt ons hoe God op wereldwijde schaal oordeel en heil zal brengen, met Sion (Jeruzalem) als middelpunt: “In het westen zal men de naam van de Heer vrezen en in het oosten zijn majesteit.... Hij zal als bevrijder naar Sion komen, naar allen uit Jakobs nageslacht die met de misdaad breken – spreekt de Heer” (Jesaja 59:19-20). Jesaja hoofdstuk 60 gaat dan vervolgens in op de heerlijkheid van Sion. Over de stad wordt gezegd: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op... Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang" (Jesaja 60:1,3 NBG ‘51). En in Jesaja 61 wordt dan die Gezalfde, de Messias, geïntroduceerd.
Dit begint met “De geest van God, de Heer, rust op mij, want de Heer heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws [Grieks: evangelie] te brengen heeft hij mij gezonden”. Wellicht herkennen we hier de woorden die de Here Jezus uitkoos, om voor te lezen in de synagoge te Nazaret (Lucas 4:18). Hij citeert Jesaja 61, om er dan, als allen wachten op wat hij hierover wil zeggen, aan toe te voegen: “Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan”. Wij kunnen er dus zeker van zijn dat deze verzen over de Gezalfde inderdaad een profetie over Christus zijn. We zien in deze verzen tevens de koppeling waar ook dat bredere verband over spreekt, namelijk oordeel over Gods vijanden en heil voor de gelovigen: “…om een genadejaar van de Heer uit te roepen en een dag van wraak voor onze God” (Jesaja 61:2). Jezus stopt met voorlezen na “een genadejaar uit te roepen”. Waar Jesaja in één adem de bevrijding en de wraak noemt, splitst Jezus dat. Hij maakt hiermee duidelijk dat Hij op dat moment wel de verlossing brengt, maar dat het oordeel pas later zal komen. Beide zullen pas volledig zichtbaar zijn wanneer Hij zijn rol als Messiaanse Koning invult. In het evangelie naar Johannes zien we dezelfde splitsing. Over zijn eerste komst zegt Jezus “God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden" (Johannes 3:17). Twee hoofdstukken verder spreekt hij over de toekomst en zegt: "De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd... er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen en uit hun graf zullen komen: wie het goede gedaan heeft staat op om te leven, wie het slechte gedaan heeft staat op om veroordeeld te worden" (Johannes 5:22,29).
De taak van de Gezalfde
In dit hoofdstuk staan vervolgens de taken van de Gezalfde. Er worden er een aantal genoemd, die soms nauw op elkaar aansluiten:
“Om aan armen het goede nieuws te brengen”
Dit woord armen heeft in de Schrift weinig te maken met mensen die niets hebben, maar meer met mensen die zich heel nederig opstellen. In de NBG’51 vertaling vinden we het meestal als ‘ootmoedig’. Het wordt bijna altijd gebruikt in verzen waar staat dat God naar zulke mensen luistert. Kenmerkende voorbeelden zijn: “Nu was Mozes een zeer bescheiden man – niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij” (Numeri 12:3); "De Heer richt de vernederden op en drukt de goddelozen neer" (Psalm 147:6); "De nederigen zien het en verheugen zich, wie God zoeken, hun hart zal opleven" (Psalm 69:33). Het betreft dus mensen die zich vernederen en luisteren naar God. De Verlosser komt om hun het evangelie te brengen, dus blijkbaar niet aan allen.
“Om aan verslagen harten hoop te bieden”
‘Verslagenen’ duidt op mensen die zich bewust zijn van hun eigen falen, of dat van het volk. David zegt in zijn gebed, na zijn zonde, dat enkel offers niets goed kunnen maken: "Het offer voor God is een gebroken geest; een gebroken en verbrijzeld hart zult u, God, niet verachten" (Psalm 51:19). “Hoop te bieden” geeft de betekenis weer, letterlijk staat er verbinden, iets dat gebroken is weer verbinden. We lezen dit ook over een volk dat, genezen van zijn neiging tot afdwalen, uit ballingschap terugkeert: “De bouwer van Jeruzalem, dat is de Heer, hij brengt de ballingen van Israël bijeen. Hij geneest wie gebroken zijn [letterlijk gebrokenen van hart] en verzorgt hun diepe wonden” (Psalm 147:2-3). Door het verlossingswerk is er genezing.
“Om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding”
‘Gevangenen’ slaat op wie weggevoerd zijn, dus ballingen. ‘Geketend’ zijn zij die in een gevangenis zitten, maar geen criminelen. Gevangenschap was onder de wet geen vorm van straf; maar we zien het wel bij Jozef, bij Simson en bij buitenlandse veroveraars die de koning gevangen zetten. Deze verlossing sluit aan bij de taak van de Knecht (Jesaja 42:7). Het is de bevrijding waar het volk naar zou uitzien.
"Om een genadejaar van de HEER uit te roepen"
Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar het jubeljaar, als iedere knecht zijn bezitting terug kreeg.
"Om allen die treuren te troosten"
Naast eigendom van bezit in het jubeljaar, wordt er nog meer hersteld.
“Om aan Sions treurenden te schenken…"
Wie treuren over Sion zien hoe de stad, die God verkoren had “om er zijn naam te laten wonen” (o.a. Deuteronomium 14 & 16), verwoest is door andere volken als straf over het volk. Zij zien uit naar de vervulling, wanneer Sion voor alle volken het middelpunt zal zijn. Rouw werd getoond door stof of as op het hoofd, en een rouwgewaad of gescheurde kleren. We zien hier een voorbeeld van in een klaaglied van Jeremia: "De oudsten van Sion zitten zwijgend op de grond, met stof op hun hoofd, gehuld in een rouwkleed. De meisjes van Jeruzalem buigen het hoofd ter aarde" (Klaagliederen 2:10). Maar in plaats van stof is er nu een kroon op het hoofd, een verwijzing naar de beschrijving van de gelovigen, die als koningen met Jezus zullen heersen. In plaats van een rouwkleed is er nu feestkledij. Jezus spreekt in zijn gelijkenissen over het bruiloftskleed dat de gelovigen ontvangen. De volgende verzen spreken ook duidelijk over het Koninkrijk en de Gezalfde Koning. De taak die in het verleden aan Israël was gegeven, en later aan de gelovigen, om priesters te zijn voor alle volken, wordt nu waargemaakt.
De verwachting in de eerste eeuw
Ten tijde van Jezus’ geboorte leeft er onder het volk (o.a. op grond van Daniël) een verwachting dat de Gezalfde (Messias) nu spoedig zou komen. Zij verlangen een bevrijding van de overheersing van buitenlandse volken, op dat moment de Romeinen. Daarom zien we steeds hoe het volk Jezus met geweld koning wil maken. Zij willen hem dwingen om de rol van Messias op Zich te nemen en hun beloofde leider te worden. Daarmee hebben zij echter de belangrijkste les van Jesaja uit het oog verloren. Zij hebben niet enkel een Koning nodig om hen te bevrijden van de Romeinen, maar veel meer een Verlosser die hen kan bevrijden van zonde. Een Gezalfde is niet mogelijk zonder Lijdende Knecht. De les van de evangeliën is echter dat deze twee figuren beide verenigd zijn in de Here Jezus. Daarom vermeldt Lucas deze gebeurtenis in de synagoge te Nazaret dan ook meteen aan het begin van Jezus’ openbare optreden. We lezen hoe hij deze woorden uit Jesaja voorleest, stopt voordat er sprake is van het oordeel over Gods vijanden, en dan zegt: “Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan” (Lucas 4:21). Hun reactie is er niet één van ongeloof, maar “allen betuigden hem hun bijval en verwonderden zich over de genaderijke woorden die uit zijn mond vloeiden”. Pas wanneer Hij laat merken dat het volk nog niet klaar is voor genezing, en dat er daarom kansen liggen voor de heidenen, slaat hun bijval om in woede. Zij zoeken inderdaad verlossing in plaats van genezing.
Jesaja had dit wel degelijk begrepen. Na zijn woorden over het heil voor Sion (Jesaja 62) en de wraak voor Gods vijanden, lezen we vanaf Jesaja 61:7 verzen waar in de NBG’51 vertaling boven staat: “Het gebed van een boeteling”. Jesaja ziet de fouten van zijn volk en vraagt of God toch naar zijn volk wil omzien: “Toch, Heer, bent u onze vader… Laat uw grote toorn toch varen, Heer, houd onze schuld niet steeds in gedachten, maar zie ons aan: wij zijn toch uw volk? (Jesaja 64:7-8). Hij vraagt daarbij of God op wil treden, om weer in hun midden te zijn: “Scheurde u maar de hemel open om af te dalen!” (Jesaja 63:19). Marcus ziet duidelijk een antwoord op dit gebed als hij bij de doop van Jezus schrijft: "Op het moment dat hij uit het water omhoogkwam, zag hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen" (Marcus 1:10).
De Messias is er, maar ook de Knecht. De stem uit de hemel bij Zijn doop verenigt de twee. Zij zochten dat Koninkrijk met zijn zegeningen. Maar eerst was er verlossing van zonde nodig. Als dat tot stand gebracht is, na Jezus’ opstanding, kunnen de discipelen terecht vragen: "Heer, gaat u dan binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël herstellen?" (Handelingen 1:6). Wij wachten met smart tot deze profetie over de Messias volledig werkelijkheid wordt.
Alle citaten uit de NBV, tenzij anders vermeld.