Broeders in Christus

De brieven van Petrus

Auteur — Petrus

1 Petrus

Tijd — ca. 63-64 na Chr.

Samenvatting — Deze brief is geschreven aan de Christenen in Klein Azië om hen te waarschuwen dat zij zich niet moeten laten verleiden menselijke wegen te gaan. Petrus beseft dat de Joodse opstand (die zou beginnen in 66 na Chr.), die zou leiden tot de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel, is niet ver meer weg. Petrus vreest dat zijn lezers wellicht de zijde van de opstand zullen kiezen en dat zou een fatale fout zijn. Zij moeten geduld oefenen, en de gang van zaken aan God overlaten. Zij zullen zware vervolging moeten ondergaan, maar God weet wat hen overkomt, en ze zullen volharding moeten tonen. Ook Christus heeft zo geleden, dus ook zij moeten die bereidheid hebben. Alleen zo zullen ze worden gered. Voor de afvalligen zal Christus een steen zijn waarover ze zullen struikelen, maar voor de gelovigen zal Hij de hoeksteen zijn van Gods ‘tempel’.

Indeling van de brief

De huidige situatie — hoofdstuk 1 – 2:10

  1. Aanhef — hoofdstuk 1:1 – 2
  2. Het grote voorrecht van hun generatie — hoofdstuk 1:3 – 12
  3. De verantwoordelijkheid die daaruit volgt — hoofdstuk 1:13 – eind
  4. Christus als de steen die scheiding maakt — hoofdstuk 2:1 - 10

De komende situatie — hoofdstuk 2:11 – 5:eind

  1. Aanvaarding van gezag — hoofdstuk 2:11 – eind
  2. Leefregels — hoofdstuk 3:1 – 12
  3. Aanvaard lijden zoals Christus dat aanvaardde — hoofdstuk 3:11 – 4:6
  4. Wees voorbereid op het komende oordeel — hoofdstuk 4:7 – eind
  5. Vermaning om stand te houden en groet — hoofdstuk 5

2 Petrus

Tijd — ca. 64-65 na Chr.

Samenvatting — De brief noemt geen geadresseerden, maar het ligt voor de hand dat dit dezelfden zijn als die van de eerste brief., waar hij ook naar verwijst (3:1). Hij verwacht spoedig om zijn geloof terecht gesteld te worden (1:14), en doet een laatste poging hen te waarschuwen voor de tijd die komen gaat. Hij dringt er opnieuw met alle kracht op aan standvastig te blijven in de tijd die er nu aankomt en niet af te vallen, net nu het er op aankomt. Ze moeten vasthouden aan ‘de woorden van de profeten’, d.w.z. ons Oude Testament (1:19). Daarin vinden zij ‘kostbare en rijke beloften’ (1:4).  Hij verwijst naar zijn eigen aanwezigheid bij ‘Jezus’ verheerlijking op de berg’, die hem ten volle heeft overtuigd dat Jezus de beloofde Messias is. Daar moeten ook zij van overtuigd zijn. Hij herinnert hen aan Jezus’ waarschuwing dat ‘de dag des Heren’ (in de Bijbel: de dag van Gods oordeel) onverwacht zal komen (als een dief in de nacht), en dat ze niet moeten luisteren naar mensen die spotten dat hij niet gaat komen. Tegenover het woord van de profeten zet hij de valse profeten die hen zullen proberen te misleiden; ook dat zijn woorden van Jezus. En hij wijst hen op de woorden van Paulus die hen heeft voorgehouden wat hun te wachten stond. Dit zou kunnen betekenen dat Paulus al terecht gesteld was.

Indeling van de brief

Opbouw van de brief
  1. Aanhef — hoofdstuk 1:1 – 2
  2. Hun grote voorrecht: Gods beloften — hoofdstuk 1:3 – 11
  3. Hun zekerheid: het profetische woord — hoofdstuk 1:12 – eind
  4. Waarschuwing tegen valse profeten — hoofdstuk 2
  5. De dag des Heren, afscheidsgroet — hoofdstuk 3