Broeders in Christus

De Bijbel is het woord van God

Wanneer iemand zegt te geloven, is het reëel wanneer wij hem of haar de vraag stellen: ‘waarin dan?’ De antwoorden die wij krijgen wanneer wij die vraag stellen, is heel vaak gebaseerd op de opvatting van een kerk of persoon. Broeders in Christus baseren hun antwoord echter alleen op de Bijbel, die zij beschouwen als de enige bron van kennis en openbaring van God. Tegenwoordig wordt dit door velen, zelfs in het christendom, ter discussie gesteld. Daardoor zijn de meeste afgevallen van het oorspronkelijke geloof van de christenen in de eerste eeuw. Wie zegt te geloven in God de Vader en in zijn Zoon Christus Jezus, moet daarvoor naar de Bijbel. Er is geen ander boek waarin over deze twee waarheden in hun samenhang is geschreven. De gelovigen in de eerste christelijke gemeenten baseerden zich op het woord van de apostelen, die getuigden van wat zij hadden gezien en gehoord (1 Johannes 1:1-4 en 1 Petrus 1:16-18), en de Schriften, de boeken van het Oude Testament. Zo schreef Petrus, om wat hij had gezien en gehoord van Christus Jezus:

“En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en u doet wèl, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats…Dit vooral moet u weten, dat geen profetie van de Schrift door eigenmachtige verklaring ontstaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken”.

(NBG + vertaling van 2 Petrus 1:19-21 uit de grondtekst)

Zijn punt is de Goddelijke oorsprong van de Schriften. Zij zijn voor hem niet door het menselijk verstand (wetenschap, filosofie, fantasie) ontstaan, maar ingegeven door God. Hetzelfde zei Paulus:

“Blijf u echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie u het hebt geleerd, en dat u van kindsbeen af de heilige Schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. De gehele Schrift is door God ingegeven en is nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zal zijn, tot alle goed werk volkomen toegerust”. (NBG + vertaling van 2 Timoteüs 3:14-17 uit de grondtekst)

“En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat u, toen u het gepredikte woord van God van ons hebt ontvangen, het hebt aangenomen, niet als een woord van mensen, maar wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam is in u, die gelooft”. (NBG 1 Tessalonicenzen 2:13-14)

De apostelen brachten geen nieuwe leer, maar een boodschap die hecht geworteld is in het eerder door God gesproken woord, en zij zagen de vervulling daarvan in Christus Jezus. Door de gave van dezelfde Heilige Geest, die de schrijvers van de Schriften had geïnspireerd, waren zij in staat hun woorden te plaatsen in het licht van Christus Jezus. Het evangelie dat zij brachten is dan ook de goede boodschap dat het woord van God, bekendgemaakt door zijn dienaren de profeten, werkelijkheid is geworden in Christus Jezus. Hij is dè Profeet, waar alle profeten naar hadden uitgezien, de door God Gezondene om zijn woord bekend te maken aan alle mensen. Zo staat in de brief aan de Hebreeën:

“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst van de dagen tot ons gesproken in de Zoon…” (NBG Hebreeën 1:1).

Vervolgens gaf de schrijver, door een vergelijking met Mozes, die de wet door bemiddeling van engelen van God ontving, aan van welk groot belang het woord van Gods Zoon daarom is:

“Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven. Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God daaraan getuigenis geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil” (NBG Hebreeën 2:1-4).

Hij kende dus dezelfde autoriteit toe aan de Schriften van het Oude Testament, als aan het woord van Jezus en de apostelen. Het bewijs voor hem was de gave van de Heilige Geest door hun handoplegging. Voor de apostelen was het evangelie dat zij verkondigden geen vervanging van wat in de Schriften geschreven staat, maar de goede boodschap van de vervulling daarvan in Christus Jezus:

“Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een sekte noemen, inderdaad de God van de vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat” (NBG Handelingen 24:14).

Voor wie zegt te geloven in God de Vader en in zijn Zoon Christus Jezus, is de Bijbel (ook het Oude Testament) daarom de enige bron waaruit hij of zij kan putten. Dan doet hij of zij recht aan de God, Die zegt daarin te spreken door zijn Zoon Christus Jezus en zijn dienaren, de profeten en apostelen. De Bijbel is geen projectie van de menselijke geest, zoals velen menen. Paulus schreef dat geen mens bedacht zou hebben wat God hierin heeft bekendgemaakt:

“Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben” (NBG 1 Korintiërs 2:9).

Vraag ter overdenking:

Wat is het overtuigende bewijs dat de Bijbel het door God gegeven woord is?

Het woord van God is een kracht tot behoud van wie het geloven

Paulus en Petrus noemen het evangelie, dat zij predikten, het woord van God, de waarheid, in de betekenis van geen leugen, geen menselijk verzinsel; zie 2 Petrus 1: 16; Kolossenzen 1: 25; Efezi?rs 1: 13 en Jacobus 1: 18. Het bewijs dat wat zij predikten het waarachtige en betrouwbare woord van God is, is de uitwerking daarvan: het is een kracht van God tot behoud mensen die het geloven; zie Hebree?n 4: 12-13; Hebree?n 1: 31; Korintiërs 1: 17-18; Lucas 1: 37 en Jesaja 55: 10-11.


Profeten en Profetie

Meestal wordt profetie gezien als voorzegging van toekomstige gebeurtenissen, maar in de kern is profetie het woord van God, en zijn profeten mensen die in opdracht van God optreden om zijn woord aan anderen bekend te maken. Er is een verhelderende parallel te zien in Exodus 7:1-2. Voorbeelden vinden we verder in 2 Samu?l 24: 11; 1 Koningen 13: 20; 2 Koningen 21: 10; 24: 2; Jeremia 7: 25; Dani?l 9: 2. De profeten hadden, samen met de priesters, tot taak Isra?l te houden op Gods wegen; zie Jeremia 23: 22 en Nehemia 9: 26. God maakte hen bekend wat Hij zou doen, in reactie op het doen en laten van het volk; zie Amos 3: 7. Deze manier van contact met God had het volk zelf verkozen, nadat Hij hen was verschenen bij de berg Horeb en zij vol vrees waren over de ontzagwekkende verschijnselen die daarmee samengingen; lees eens Deuteronomium 18: 15-22 en 13: 1-5. Door de profeet Hosea heeft God gezegd dat ook in later tijd profeten zouden optreden; zie Hosea 12: 11. Eerst trad Christus Jezus op als de Profeet; zie Deuteronomium 18: 15; Handelingen 3: 22 en 7: 37. Daarna door Hem aangewezen apostelen, in wie alle gaven vertegenwoordigd waren die we vinden in 1 Korinti?rs 12: 28.

Voor meer artikelen over Bijbelse onderwerpen met wisselende diepgang en een verscheidenheid aan schrijvers zie ons maandblad De roeping van boven