Broeders in Christus

Ontmoeting met de gevangenbewaarder te Filippi

Paulus’ tweede zendingsreis voerde hem, samen met Silas, naar Griekenland. De eerste stad die zij hier bezochten was Filippi, een Romeinse kolonie. Hier ontmoetten ze twee totaal verschillende vrouwen. De eerste was Lydia: ‘Op sabbat gingen we de stadspoort uit in de richting van de rivier, want we vermoedden dat daar een gebedsplaats was … Een van onze toehoorsters was een vrouw uit Tyatira die in purperstoffen handelde; ze heette Lydia en vereerde God. De Heer opende haar hart voor de woorden van Paulus’ (Handelingen 16:13,14). In Filippi woonde ook een meisje, een slavin, die volgens de eigenaars van dit meisje de toekomst kon voorspellen, wat de eigenaars veel opleverde. Dagenlang liep ze achter Paulus en Silas aan, al schreeuwende: ‘Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogste God en verkondigen u hoe u gered kunt worden! Toen Paulus er genoeg van kreeg, sprak hij tot de geest in haar: ‘Ik beveel je in de naam van Jezus Christus: verlaat haar!’ En op datzelfde moment ging de geest uit haar weg (17,18). Haar woedende eigenaars, die nu geen voordeel meer van haar hadden, zorgden daarom dat Paulus en Silas na een geseling in de gevangenis terecht kwamen.

De gevangenbewaarder kreeg de opdracht deze mensen zorgvuldig te bewaren. Hij wist dat zijn verantwoordelijkheid heel groot was. Als zij ontsnapten zou dat strenge straf of zelfs de dood betekenen. De gevangenis bevond zich in een soort grot onder de grond. In het diepste, donkerste stuk werden Paulus en Silas zorgvuldig opgesloten, met hun voeten in een blok. Hier in het pikkedonker, onder het bloed van hun pijnlijke wonden, lieten zij zien wat het ware licht was. Zij baden en zongen lofliederen. Zo indrukwekkend was dit voor de andere gevangen, dat allen ademloos luisterden. Niet zo maar luisteren: Lucas gebruikt hier een woord dat bijna nergens anders in het Nieuwe Testament voorkomt. Het betekent met een intense belangstelling luisteren naar de boodschap van deze bijzondere mensen. ‘Plotseling deed zich een hevige aardschok voor, zodat de gevangenis op haar grondvesten trilde; alle deuren sprongen open en bij iedereen schoten de boeien los’ (26). De gevangenbewaarder schrok wakker: ‘en toen hij zag dat de deuren van de gevangenis openstonden, trok hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen, want hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren’ (27). Maar God verhinderde dat.

Vanuit de diepe duisternis hoorde hij de stem van Paulus. ‘Doe uzelf niets aan, we zijn immers nog allemaal hier!’ (28). Bevend ging hij met een fakkel naar binnen en viel voor Paulus en Silas neer en bracht hen zwijgend naar buiten. Dagenlang had de slavin achter deze mensen aan gelopen en geschreeuwd over redding. Nu riep hij uit ‘Zegt u mij, heren, wat moet ik doen om gered te worden?’ Deze gevangenen sprak hij nu aan met het Griekse woord ‘kurios’, een koninklijke aanspreektitel. Hun antwoord was: ‘Geloof in de Heer Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten.’ Deze woorden maakten hem hongerig naar de prediking. Paulus en Silas mochten het woord van de Heer verkondigen aan deze man en zijn huisgenoten. Niemand dacht meer aan slapen die nacht. Nog in het donker gingen ze naar de rivier. Hier werden de ruggen van Paulus en Silas schoongewassen.

Nog belangrijker dan deze liefdedaad was wat daarna gebeurde. De gevangenbewaarder en zijn huisgenoten waren door de prediking tot geloof in de Heer gekomen. Zij mochten hier in deze nog donkere nacht, die zo onheilspellend was begonnen, gedoopt worden. Als broeders en zusters gingen ze terug naar zijn huis. ‘Hij bracht hen naar zijn woning boven de gevangenis en zette hun daar een maaltijd voor. Hij en al zijn huisgenoten waren buitengewoon verheugd dat hij nu in God geloofde’ (34). Dit burgerschap was voor hem meer waard dan zijn Romeins burgerschap. Hij zou zijn Romeins burgerschap nu kunnen verliezen. Maar zijn ogen waren geopend, hij was verlost van de gevangenis van de zonde. Bij Jesaja vinden we dat woord voor intens luisteren, dat Lucas hier gebruikte, voor de manier waarop God ‘naar iemand luistert op de dag van zijn redding’ (2 Korintiërs 6:2, aangehaald uit Jesaja 49:8). Voor de gevangenbewaarder waren ook de volgende woorden werkelijkheid geworden (Jesaja 49:9), en ook deze: De Heer die gekomen is ‘om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn’(Jesaja 42:7).