Start > Studies > Jesaja, basis van het evangelie > Jesaja: De structuur van het boek
Jesaja: de basis van het evangelie - De structuur van het boek
Introductie
Om een goed inzicht te krijgen in de profetie van Jesaja, is het goed te beseffen dat het boek een duidelijke structuur heeft. Dat helpt ons de thema’s van de verschillende hoofdstukken duidelijker te zien. We zien dan dat Jesaja’s profetie kan worden opgedeeld in drie ‘boeken’, die – profetisch gesproken – zijn gesitueerd in drie verschillende tijdsperioden. Dat zijn achtereenvolgens (1) Jesaja’s eigen tijd, (2) een periode kort voor het einde van de Babylonische ballingschap en (3) een tijd die we zouden kunnen plaatsen na de terugkeer uit die ballingschap (hoewel dat ‘boek’ eigenlijk minder strak is gekoppeld aan een concreet tijdstip. Dat betekent niet dat wij de theorie aanhangen dat die drie ‘boeken’ dan ook daadwerkelijk in die perioden moeten zijn geschreven, en daarmee dus noodzakelijk zouden zijn geschreven door drie verschillende auteurs. Het betekent alleen dat de profeet zijn verhaal schrijft vanuit die drie verschillende standpunten. Maar er is geen enkele reden om te menen dat God, die toch de eigenlijke achterliggende auteur is, zijn profeet niet zou kunnen ‘verplaatsen’ naar een toekomstige situatie en hem zijn boodschap vanuit die situatie laten brengen. De denkwereld die een standpunt in de toekomst automatisch koppelt aan de noodzaak van een latere auteur, is gebaseerd op de opvatting dat ook God zelf niet kan weten hoe de toekomst er uit zal zien. Maar het is uitgerekend deze profetie van Jesaja die ons het tegenovergestelde leert. Daar komen we twee alinea’s verderop nog op terug. Voor de indeling van Jesaja in die drie ‘boeken’: zie het schema hieronder.
DE STRUCTUUR VAN JESAJA |
Hoofdstukken |
Boek 1: de onvolmaakte mens en de onvolmaakte koning |
Jesaja 1 - 39 |
1
|
Inleiding:
Wat er allemaal mis was in het Juda van Jesaja’s tijd |
1 - 5 |
|
Jesaja’s roeping |
6 |
2
|
De goddeloze Achaz en Gods komende koning |
7 - 12 |
3
|
De weg naar Gods Koninkrijk |
13 - 27 |
4
|
God als bestuurder van de geschiedenis |
28 - 35 |
5
|
Gods teken:
Bevrijding uit de macht van Assur
|
36 - 37 |
6
|
Terugblik: de menselijke maat en Gods maatstaf |
38 - 39 |
Boek 2: Gods plan ontvouwd |
Jesaja 40 - 55 |
1 |
Troost voor allen: Joden en heidenen |
40:1 - 42:17 |
2 |
Gods plan ontvouwd |
42:18 - 44:20 |
3 |
De bevrijding: het werk van Kores |
44:21 - 48:22 |
4 |
De verlossing: het werk van de Knecht |
49 - 55 |
Boek 3: het pad naar de overwinning |
Jesaja 56 - 66 |
1 |
Het ideaal en de praktijk |
56:1 - 59:15a |
2 |
De overwinning |
59:15b - 63:6 |
3 |
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde |
63:7 - 66:24 |
Boek 1: de probleemstelling
Boek 1 is geschreven vanuit het standpunt van Jesaja’s eigen tijd, wat alleen al blijkt uit allerlei historische details. Dit ‘boek’ beschrijft de toestand in zijn dagen, en daarmee is het een soort ‘probleemstelling’. Zoals ook een rapport over een wetenschappelijk onderzoek zou beginnen met een probleemstelling, om vervolgens over te gaan op een beschrijving van de gevonden of voorgestelde oplossing. Bij Jesaja ligt het probleem in het feit dat de mens van nature onvolmaakt is en geneigd tot ongehoorzaamheid (in de Bijbel aangeduid als ‘zonde’). Weliswaar had God het volk een koning beloofd die een vrederijk zou stichten, en die zijn volk daarmee in vrede zou kunnen laten leven, maar het blijkt dat ook de koningen uit het huis van David niet beter waren dan de rest van het volk. Dat komt vooral naar voren in de beschrijving van de daden van de goddeloze koning Achaz. Maar verderop blijkt dat zelfs een uitgesproken goede koning als Hizkia fatale steken laat vallen. Dat alles betekent dat er langs deze weg geen oplossing is voor de zonde, en dus geen redding uit de dood die daar het gevolg van is. Als beeld hiervan laat God Jesaja aankondigen dat het volk weer uit het beloofde land zal worden verwijderd, en zal terugkeren naar het Mesopotamië (in de Bijbel: Sinear) waar Hij hun voorvader Abraham oorspronkelijk uit had weggeroepen. Maar er is dus wel een ander soort oplossing nodig.
God als bestuurder van de geschiedenis
Later, in Boek 2, presenteert God zich als degene die de loop der geschiedenis leidt. Dus niet slechts als iemand die de toekomst al van tevoren voorziet, maar als iemand die ervoor zorgt dat die toekomst zich zo afspeelt als Hij het heeft bepaald. Die toekomst is niet een zelfstandig, autonoom gebeuren, nee, die toekomst is onderworpen aan zijn leiding, en ontvouwt zich volgens zijn plan. De profetie gebruikt daarvoor het beeld van een rechtszaak tussen God en de goden der volken (Jes. 41:1, 21-29; 43:9-13; 44:6-8). De volken mogen optreden als getuige voor hun eigen goden, terwijl God zijn volk laat optreden als zijn getuige(n). Hij daagt die goden uit met voorbeelden te komen waarbij zij de loop der geschiedenis hebben geleid, en waarbij zij er op kunnen wijzen dat ze dat van tevoren hebben aangekondigd en dat het vervolgens ook zo is gebeurd. Of anders, om alsnog zoiets aan te kondigen (41:22-23), wat dan later zal gebeuren. Vervolgens roept Hij zijn eigen volk op om te getuigen dat Hijzelf dat daadwerkelijk heeft gedaan. Dit tekent Hem als een betrouwbaar God, op wiens woord je kunt vertrouwen. Wanneer Hij dus aankondigt dat Hij de goddelozen gaat straffen, maar de trouwe gelovigen zal redden, dan kun je ook daarop vertrouwen. Boek 1 grijpt daarop vooruit met enkele reeksen profetieën over het lot van de volken waar Juda zijn vertrouwen op heeft gesteld in plaats van op hun God. Aan het eind van Boek 1 loopt dat uit op een aanval van Assyrië op Jeruzalem, waarbij tenslotte alleen Gods directe ingrijpen hen nog kan redden van de totale ondergang. Maar het wordt duidelijk dat dit bedoeld is als profetisch teken van de betrouwbaarheid van zijn belofte van een grotere bevrijding. Dit wordt in Boek 2 verder uitgewerkt.
Boek 2: de ballingschap en de bevrijding daaruit
Het tekortschieten van het volk en zijn leiders, maakt de terugkeer naar ‘Babel’ (Babylon) onvermijdelijk. Het noordelijke rijk was al eerder weggevoerd, en is daarmee uit de geschiedenis verdwenen; het is nooit teruggekeerd. Menselijkerwijs zou ook het zuidelijke rijk Juda zo’n lot te wachten staan. Maar God presenteert dan zijn reddingsplan. Hij zal hen bevrijden uit Babylon, door de hand van de Perzische koning Kores (in het Grieks: Cyrus), maar dat dient als beeld voor een redding uit de handen van die grotere vijand: de dood. Om dat des te levendiger te kunnen schilderen, beschrijft Jesaja dit vanuit het perspectief van het volk kort vóór die val van Babylon. Omdat Kores hier dient als beeld van de Verlosser uit de dood, wordt hij in Jes. 45:1, waar hij met name wordt genoemd, door God aangeduid als ‘mijn gezalfde’. Dit brengt velen in de war: hoe kan zo’n goddeloze heidense koning worden aangeduid als Gods gezalfde? De sleutel zit uiteraard in het feit dat hij hier wordt gepresenteerd als beeld van de Messias (Grieks: Christus).
De blinde knecht en de gehoorzame Knecht
Een ander thema dat we hier vinden is dat van het volk als Gods (meervoudige) knecht, die echter doof en blind wordt genoemd, en de (enkelvoudige) gehoorzame Knecht die de Messias zal zijn, die juist de ogen van hen die blind zijn, zal openen. We spraken daar al over in de vorige aflevering van deze studie. Het volk had Gods grootheid moeten verkondigen aan de wereld. Nu zal die ene Knecht dat doen. En daarom vinden we in Boek 2 dan ook bijna meteen na de vertroosting van het volk Israël een aankondiging dat het heil er zal zijn voor alle volken (Jes. 42). Dat thema wordt later in Boek 3 weer opgenomen.
Boek 3: de weg naar verlossing
Nadat God in Boek 2 aldus zijn verlossingsplan heeft ontvouwd, keren we in Boek 3 weer terug naar de harde werkelijkheid van de menselijke tekortkomingen. Dit Boek beschrijft ons de moeizame weg van daaruit naar Gods Koninkrijk. Je kunt je dit voorstellen als ‘hoe gaan we nu verder’ wanneer het volk weer terug is in het land, maar je kunt het je ook voorstellen als een terugkeer naar Jesaja’s eigen tijd. In dit ‘boek’ vinden we verschillende thema’s en beelden die de Evangeliën later weer opnemen. Want die beschrijven toch de uitvoering van dat plan. En we lezen hoe het volk van Juda (in het NT aangeduid als het Joodse volk) evenzeer verlossing nodig heeft als ‘de volken’ (de goyim) in onze vertalingen vertaald als ‘de heidenen’. Want ook zijzelf zijn blind. In hoofdstuk 61 ontmoeten we de Knecht dan eindelijk als de gezalfde, de Messias, de beloofde koning uit het huis van David. De laatste hoofdstukken spreken tenslotte over de oprichting van dat Koninkrijk: het verslaan van de vijanden en het vestigen van een nieuwe maatschappij, omschreven als ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. En dat beeld vinden we later weer terug bij Petrus en in het boek Openbaring.
Baan voor de HEER een weg door de woestijn
Je zou het boek Jesaja dus kunnen omschrijven als zo’n Routekaart (‘Road Map’) waar de politiek tegenwoordig zo dol op is. Maar dan een Routekaart van God zelf. Het vertelt ons wat Hij gaat doen, maar ook wat Hij van zijn volk verwacht: ‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God’ (Jes. 40:3). Dat is een oproep tot bekering, en het is daarom precies de oproep van Johannes de Doper, wanneer de uitvoering van dat verlossingsplan eindelijk van start gaat. Zoals alle vier de evangelisten ons vertellen.
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld