Start > Studies > De Heilige Geest > De heilige Geest - de inwoning en bijstand van Christus in de Geest (3)
De heilige Geest - de inwoning en bijstand van Christus in de Geest (3)
De Trooster
De vraag die nu behandeld moet worden, is: Wie is de ‘Trooster’ waarover de Here Jezus in de bovenzaal, op de avond voor zijn kruisdood, tot zijn discipelen sprak? Daarvoor bekijken wij een uitspraak van Hem, die daarop meer licht werpt:
“Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest van waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn”. (Johannes 14:15-17)
In welke zin kenden zij Hem? Hadden zij Hem al eerder ontmoet, en had Hij tot hen gesproken? En waarom zendt volgens de Here Jezus de ene keer God en de andere keer Hijzelf deze Geest van waarheid? Let op wat Hij verder zei, ter verklaring hiervan: Hij zou opnieuw tot hen komen:
“Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u…u ziet Mij, want Ik leef en u zult leven. Te dien dage zult u weten dat Ik in mijn Vader ben en u in Mij en Ik in u”. (Johannes 14:18-20)
“Uw hart worde niet ontroerd of versaagd. U hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en kom tot u”. (Johannes 14:27-28)
Opnieuw zien wij dat God in zijn Zoon is, en dat Christus in zijn volgelingen is. In die zin komen dus God en Christus tot ons. Leerzaam is ook wat Paulus schreef in Romeinen hoofdstuk 8, waaruit blijkt dat de Geest van Christus, de Geest van God is, waarin Christus aanwezig is onder zijn volgelingen:
“U daarentegen bent niet in het vlees, maar in de Geest, althans indien de Geest van God in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. Indien Christus in u is…En indien de Geest van Hem (God), die Christus Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij…ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont”. (Romeinen 8:9-11)
Soms schreef Paulus op zeer directe wijze dat Christus in ons is, of tenminste moet zijn:
“U zoekt nu eenmaal het bewijs dat Christus in mij spreekt, die te uwen opzichte niet zwak, maar krachtig onder u is”. (2 Korintiërs 13:3)
“Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is…” (2 Korintiërs 11:10).
“Of bent u niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?” (2 Korintiërs 13:5)
In een ander geval werden apostelen uitgezonden om te prediken in een bepaald gebied, en in weer een ander juist verhinderd dat te doen. Dit wordt zo voorgesteld dat Christus spreekt in, en dus door de mond van een profeet, die Hij roept en uitzendt om zijn woord bekend te maken:
“En terwijl zij vastten bij de dienst van de Here, zei de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Paulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb…Deze dan, door de Heilige Geest uitgezonden, trokken naar…”. (Handelingen 13:2 en 4)
“…poogden zij naar Bythinië te reizen, maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe”. (Handelingen 16:7)
Dat hier Jezus, in zijn aanwezigheid door zijn Geest onder zijn dienaren, wordt bedoeld, is te zien in de beginwoorden van dit boek Handelingen, waarin Lucas met zoveel woorden zegt dat hij daarin verder gaat (hij begon immers met het schrijven van een evangelie) met wat Jezus heeft gedaan na zijn hemelvaart. Ook lezen we daar:
“…nadat Hij (Jezus) aan de apostelen, die Hij had uitgekozen, door de heilige Geest zijn bevelen had gegeven”. (Handelingen 1:2)
De Parakleet
Christus is niet meer op aarde. Hij werd verhoogd tot aan Gods rechterhand. Dat is de plaats van wie direct onder de Koning staat. Het oorspronkelijke Griekse woord, dat werd vertaald met ‘Trooster’: Parakletos is een samengesteld woord: ‘para’ = naast; ‘kletos’ = roepen’ (vergelijk Psalm 110:1 “Zet u aan mijn rechterhand”); de Parakleet is daarom degene die naast iemand geroepen wordt, om hem of haar bij te staan. In het gerechtshof is het degene die als pleitbezorger of voorspraak optreedt. Buiten het gesprek in de bovenzaal komt het woord nog éénmaal voor in het Nieuwe Testament, en wel op heel toepasselijke wijze:
“En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak (parakletos) bij de Vader, Jezus Christus de rechtvaardige”. (1 Johannes 2:1)
De Parakleet is hier dus Jezus zelf. Hij pleit bij zijn Vader in de hemel voor zijn trouwe volgelingen, zodat zij in het oordeel zullen worden vrijgesproken van niet-opzettelijke zonden, die zij na hun bekering en doop hebben gedaan, en behouden worden:
“Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten”. (Hebreeën 7:25)
Jezus staat zijn dienaren bij, alsof Hij de advocaat is van een verdachte in een proces. Dit is te zien in enkele brieven van de apostel Paulus:
“Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is de opgewekte, die aan de rechterhand van God is, die ook voor ons pleit”. (Romeinen 8:34)
“Want ik weet, dat dit mij tot behoud zal strekken door uw gebed en de bijstand van de Geest van Jezus Christus…”. (Filemon 1:19)
Maar ook twee momenten uit het leven van Paulus, waarin hij zich verlaten voelde en, zoals de Here Jezus in de hof van Getsemane, had gebeden om steun en kracht:
“Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan…doch de Here heeft mij terzijde gestaan en kracht gegeven”. (2 Timoteüs 4:16-17)
“En de volgende nacht stond de Here bij hem (Paulus) en zeide: Houd moed… (Handelingen 23:11)
Paulus bemerkte de aanwezigheid van de Here Jezus Christus door de verhoring van zijn gebed, de kracht die hij ontving om te werken voor zijn Here, te volharden in zijn beproeving enz. Maar even goed als de Here Jezus in zijn functie als Pleitbezorger de Parakleet is, is Hij dat ook wanneer wordt gedoeld op het getuigenis van de waarheid. Want, zoals we al hebben bekeken, kunnen deze twee dingen niet los van elkaar worden gezien. De Here Jezus noemde de Trooster ‘de Geest van waarheid’. Johannes schreef, ter herinnering hieraan, in een brief:
“..de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is”. (1 Johannes 5:6)
Aan het begin van zijn evangelie schreef hij over Jezus in de geest van diens eigen getuigenis:
“…de genade en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”. (Johannes 1:17)
“Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”. (Johannes 14:6)
De relatie met God en Christus in de Geest
‘Tot de Vader komen’ en ‘Christus in mij’ duiden op het aangaan van een relatie. Dit geldt niet alleen voor de twaalf apostelen, maar voor allen die op het woord van de prediking geloven. Dit is te zien in een andere passage uit het gesprek in de bovenzaal, waar Jezus overging van ‘u’ tot ‘wie’ en ‘iemand’:
“Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren”. (Johannes 14:21)
“In dien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen”. (Johannes 14:23-24)
Met deze belofte dient men het laatste woord van Jezus in het evangelie naar Matteüs te vergelijken, waarin Hij zijn volk verzekerde van zijn nabijheid tot de dag van zijn terugkomst in de eindtijd:
“En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”. (Matteüs 28:20)
Al eerder had de Here gewaarschuwd voor een tijd wanneer de discipelen zijn aanwezigheid zouden moeten missen:
“Er zullen dagen komen, dat u zult begeren één van de dagen van de Zoon des mensen te zien en u die niet zult zien”. (Lucas 17:22)
Maar terwijl zij de steun van zijn zichtbare persoon in hun midden zouden moeten ontberen, zou Hij hen niet in de steek laten:
“Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden”. (Matteüs 18:20)
De eerste van de zeven brieven aan de gemeenten stelt de verhoogde Here voor als wandelende tussen zijn gemeenten. En evenals in de bovenzaal richt Hij Zich tot het bereidwillige individu, met wie Hij een relatie wil aangaan. Iets dat wordt voorgesteld als een gemeenschappelijke maaltijd:
“Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij”. (Openbaring 3:20)
Deze belofte biedt ons allen een adembenemende mogelijkheid. Want de Here Jezus is niet alleen een historische figuur, die wij kunnen leren kennen uit de verslagen die de evangelisten ons gaven. Hij is ook niet slechts degene die wij bij zijn wederkomst verwachten te ontmoeten, in de hoop zijn Koninkrijk binnen te gaan. Hij is tijdens het leven van iedere gelovige de Leidsman op zijn of haar levenspad. Daarom stelt Hij zich voor als de goede herder, die het goede zoekt en doet voor zijn schapen; als een vader die zijn kinderen, maar ook zwervers, uitgestotenen en vreemdelingen, uitnodigt aan zijn tafel, om de zegeningen die hij van God ontving met hen te delen; als een koning die het goede voorheeft met de burgers van zijn rijk, en hen zinvol werk geeft. Al deze voorstellingen duiden op een verbondenheid van de Here Jezus met zijn volgelingen en omgekeerd. Zij zijn voor hun leven afhankelijk van Hem en vertrouwen zich aan Hem toe. Hij beschaamt hen niet in hun vertrouwen, maar geeft hen wat zij nodig hebben om hun geloof verder te ontwikkelen, en daarnaast wat zij voor dit leven nodig hebben om hun dienst voor Hem te vervullen. Om die reden kan Hij geen Here zijn die ver weg is in de hemel, maar moet Hij een Here zijn van dichtbij. In de Geest is Hij in en bij zijn trouwe dienaren. Zijn aanwezigheid en vooral werkzaamheid is merkbaar in de geloofsvruchten die zij opleveren. Er is daarom meer dan één reden om te bidden: Kom Here Jezus!
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld