Start > Studies > Het optreden van Jezus > Jezus roept twaalf discipelen
Jezus roept twaalf discipelen
Lezen: Matteüs 10:1-16
De Here Jezus had een enorme taak te doen, en niet veel tijd om die af te maken. Hij wilde in een paar jaar nagenoeg iedereen in het land met zijn boodschap bereiken. Bovendien reisde Hij ten minste driemaal per jaar naar Jeruzalem. Daar sprak Hij in de hof van de tempel, waar ook vele Joden uit het buitenland naar Hem stonden te luisteren. Hij was vast en zeker heel graag naar andere landen gegaan, waar Hij niet alleen zijn eigen volk, de Joden, zou ontmoeten. Er was eens een Romeinse soldaat die een knecht had, die ziek was en thuis op sterven lag. Hij vroeg Jezus alleen een woord te spreken om hem te genezen. Hij hoefde niet naar zijn huis te komen; zoveel geloof had die man. Hoe vele andere niet-Joden waren er die Jezus in andere landen zou tegenkomen, en die in Hem zouden kunnen gaan geloven! Maar nee, zijn Vader had Hem verteld dat Hij nu alleen onder zijn volk moest werken. Hij zei eens: “Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël.” Na zijn dood en opstanding zou dat anders zijn. Dan zouden zijn discipelen naar vele landen reizen om te vertellen dat Jezus, de Christus, was gekomen en terug zou komen als Koning van de wereld. Na zijn opstanding heeft Jezus tegen zijn elf discipelen gezegd: “Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend”. Zij zouden dan een zeer bijzondere naam hebben: apostelen, wat betekent iemand: die gezonden is.
De eerste discipelen
Jezus heeft van het begin af een aantal discipelen gekozen met het oog op hun taak in de toekomst. Voordat ze naar andere landen zouden gaan, hadden ze nog veel te leren. Ze moesten een goede opleiding hebben en hun ‘school’ was altijd met Jezus te zijn. Ze zouden zien hoe Hij met mensen omging en wat Hij hen vertelde. Op deze wijze zouden ze leren wat zij in de toekomst zouden doen. Waar kwamen deze discipelen vandaan? Kort na zijn doop ging Jezus naar de profeet Johannes de Doper. Velen die naar Johannes luisterden wilden gedoopt worden, en omdat hij dit alles niet zelf kon doen had hij een aantal discipelen om Hem te helpen. Johannes liet enkele van zijn beste discipelen naar Jezus gaan om met Hem te zijn.
De eerste twee waren Johannes en Andreas. Zij hadden een lang gesprek met Jezus, met als gevolg dat Johannes zijn broer Jacobus naar Jezus bracht. Andreas ging naar zijn broer Petrus toe en zei tegen hem: “Wij hebben de Messias gevonden!” Alle vier waren van beroep vissers. Jezus zei later tegen hen dat zij voortaan geen vissen maar mensen zouden vangen! Hij riep in die eerste week nog twee anderen als discipelen: Filippus en Nathanaël. In totaal dus zes discipelen. In die eerste periode hebben ze Jezus geholpen met het dopen van mensen, evenals zij dat voor Johannes hadden gedaan. Maar na enkele maanden gingen allen terug naar huis, naar hun bedrijf, om de kost te verdienen. Op zekere dag kwam Jezus langs het Meer van Galilea waar zij aan het werk waren, en zei voor een tweede keer tegen hen: “Komt, volg Mij!'” Zij waren dan met Hem tot zijn kruisdood, en na zijn opstanding zelfs nog veertig dagen. In de tijd toen Jezus rondtrok in Galilea waren er ook anderen die met Hem mee wilden gaan. Natuurlijk kon Hij niet de hele tijd te veel discipelen bij zich hebben. Dus heeft Hij er enkele uitgekozen om steeds bij Hem te zijn, zodat Hij in totaal twaalf discipelen had. Matteüs, de vroegere tollenaar, was er één van. Judas een andere. En dan was er ook nog Thomas.
De discipelen waren zeer verschillend van elkaar
Van het begin af was Petrus de leider. Als Jezus iets vroeg dan kon je er zeker van zijn dat Petrus het antwoord zou geven. Jezus vroeg eens wie zij dachten dat Hij was. Petrus sprak voor hen allen toen hij zei: “U bent de Messias, de Zoon van de levende God.” Bij een andere gelegenheid verlieten velen Jezus, omdat Hij dingen zei die zij niet konden geloven. Jezus vroeg de twaalf: “Willen jullie soms ook weggaan?” Het was Petrus die zei dit zij dat zeker niet zouden doen, want Jezus, en alleen Jezus, kon eeuwig leven geven. Van al de discipelen was Thomas de pessimist. Hij was het soort mens dat, als iemand op een snikhete dag zou zeggen: ‘Mijn beker water is nog halfvol’, mistroostig in zijn beker zou kijken en mompelen: ‘De mijne is halfleeg’! Jezus zei eens dat Hij naar Bethanië zou gaan om Lazarus tot het leven terug te brengen. Thomas wist dat dit gevaarlijk zou zijn, en hij zei tegen de anderen: “Laten ook wij maar gaan, om met Hem te sterven.” Een pessimist, maar trouw aan Jezus tot de dood. Hij was de discipel die in zijn pessimisme de anderen niet wilde geloven, toen zij hem vertelden dat Jezus was opgewekt uit de dood. Enkele dagen daarna heeft hij zelf Jezus gezien, en hij had er veel spijt van dat hij zo ongelovig was geweest. Daarom zeggen we soms tegen iemand: ‘Je bent een ongelovige Thomas’. Judas was een heel ander soort mens. Intelligent en capabel, zeker, maar onbetrouwbaar. Velen die Jezus had genezen wilden Hem uit dankbaarheid geld geven, ook om de kosten van de dertien mannen te betalen. Jezus koos Judas als hun penningmeester om dit geld te beheren. Maar Judas heeft Jezus’ vertrouwen in hem misbruikt, want hij begon een deel van het geld voor zichzelf te nemen. En om nog meer geld te krijgen heeft hij tenslotte de Joodse autoriteiten verteld waar zij Jezus konden arresteren. Een dief en een verrader! Hoe is het mogelijk dat een discipel zo iets lelijks zou doen?
Jezus ging eens een kamer binnen waar een jong meisje dood op haar bed lag. Zij was gestorven toen Jezus op weg naar haar huis was. Hij wilde haar weer tot leven brengen, en dat zijn discipelen dit zouden zien. Maar twaalf mannen in zo’n kleine kamer was te veel. Dus koos Jezus drie van hen om met Hem naar binnen te gaan. Dit waren Petrus, Jacobus en Johannes. Deze drie waren ook met Jezus bij andere speciale gelegenheden. Bijvoorbeeld toen Jezus op de berg verheerlijkt werd, en in de hof van Gethsemane op de avond vóór zijn kruisiging. Er kwam een dag dat Jezus de twaalf discipelen vertelde dat zij twee aan twee moesten gaan naar de steden en dorpen in Galiea waar Hij zelf zou komen. In die tijd kon je geen posters ophangen langs de weg, of folders in de brievenbussen doen, om dit soort dingen mee te delen: mensen moesten het zelf vertellen. Jezus gaf hun de macht sommige ziekten te genezen. Wat was dat heerlijk! En zij zouden mensen vertellen van Jezus en dat Hij, als Hij was gekomen, veel meer kon doen dan zij. Ook zouden zij iets vertellen van de boodschap die Hij bracht, en dat Hij met mensen wilde spreken. Wat een leerzame oefening was dat, in voorbereiding op de tijd wanneer Jezus hen na zijn opstanding naar andere landen zou zenden. Toen zij naar al de plaatsen die op hun lijst stonden waren gegaan, en hun werk hadden gedaan, gingen ze enthousiast naar Jezus terug. Zij hebben Hem toen verteld van de zieke mensen die zij hadden genezen en van hun vele gesprekken met hen.
De discipelen zullen binnenkort opgewekt worden
Op de avond vóór zijn kruisdood zat Jezus met zijn discipelen aan tafel. Judas ging weg om de Joodse leiders te vertellen waar zij Jezus konden arresteren. Jezus liet hem gaan, maar de anderen dachten dat hij iets moest inkopen. Toen heeft Jezus de elf verteld dat zij voortaan zonder Hem zouden moeten doorgaan. Hij heeft hen van harte gedankt voor alles wat zij de afgelopen jaren voor Hem hadden gedaan. En Hij vertelde hun wat Hij voor hen zou doen. Bij zijn terugkomst zou hij hun een plaats in zijn Koninkrijk geven. “Jullie zijn in al mijn beproevingen steeds bij Mij gebleven. Ik bestem jullie voor het koningschap, zoals mijn Vader Mij voor het koningschap bestemd heeft: jullie zullen in mijn koninkrijk eten en drinken aan mijn tafel.” Wat is het heerlijk te weten, dat als wij Jezus nu willen volgen, ook wij plaats zullen nemen aan zijn tafel in zijn Koninkrijk! Wat zal het fijn zijn om met Petrus, en Johannes, en Filippus en Thomas en al de anderen te praten over alles wat zij met Jezus hebben meegemaakt. Ze zullen zeker heel veel te vertellen hebben, dingen die wegens gebrek aan ruimte niet in de vier evangeliën werden opgeschreven.
Dit artikel (en de serie) is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.