Bewijzen van Gods bestaan?
In deze aflevering wil ik eerst een zijweg inslaan, voordat we verder gaan met ‘Intelligent Design’. Aan de basis van deze hele discussie ligt namelijk de vraag of God bestaat. En die discussie hoort hier niet thuis!
Thomas van Aquino
In de 13e eeuw kwam Thomas van Aquino met zijn vijf ‘godsbewijzen’, filosofisch opgezette bewijzen, en volgens de redeneerkunst van die tijd onderbouwd met verwijzingen naar andere denkers. Voor Thomas was dat in de eerste plaats ‘de filosoof’: voor hem was dat de Griekse wijsgeer Aristoteles (4e eeuw v.Chr.). Moderne filosofen menen echter dat zijn betogen niet sluitend zijn, omdat hij uiteindelijk vervalt in cikelredeneringen. En achteraf gezien was het misschien ook niet zo’n goede gedachte om het bestaan van de God van de Bijbel te willen bewijzen met behulp van een heidense filosoof. De redenen daarvoor lagen echter verder terug in de geschiedenis, toen kerkvaders en andere vroege christelijke schrijvers het geloof voor hun tijdgenoten aanvaardbaar trachtten te maken, door ‘aan te tonen’ dat de beroemde Griekse denkers eigenlijk al op één lijn zaten met de leer van de Bijbel.
Het horloge van dominee Paley
Die poging van Thomas van Aquino had eigenlijk alleen maar academische waarde, want in zijn tijd twijfelde nog niemand aan het bestaan van God. Dat veranderde met de “Verlichting” (ca. 1650-1800) met zijn toenemend atheïsme. In antwoord daarop kwam de Engelse dominee Paley in 1802 met zijn boek ‘Natuurlijke Theologie’ (afgeleid van ‘natuurlijke historie’ als term voor biologie). Daarin ging hij uitgebreid in op de extreme complexiteit en kennelijke doelgerichtheid van allerlei levensvormen. Hij betoogde dat dit voldoende bewijs was voor het bestaan van een ‘designer’ (een ontwerper), dus God. Het voorbeeld waarmee hij opent is wereldwijd bekend geworden: “Stel dat ik een wandeling zou maken over de hei en een horloge zou vinden”. Hij beschrijft dat horloge alsof het een onbekend voorwerp was, en betoogt dan dat hij bij bestudering van de complexiteit en doelgerichtheid van het mechanisme wel tot de conclusie moet komen dat dit is ontworpen en vervaardigd door een intelligent wezen, en niet door puur toeval kan zijn ontstaan. Uitgaande van dat voorbeeld beschrijft hij dan een uitgebreide reeks biologische organismen, om daaruit te concluderen dat deze slechts afkomstig kunnen zijn van de hand van een intelligente schepper. Dit is sindsdien de standaardbenadering van alle verdedigers van de scheppingsgedachte.
Je moet dan wel bedenken dat in Paleys dagen het begrip evolutie nog niet bestond. De eerste (voorlopige) uitgave van Darwins beroemde boek dateert van 1859 (de definitieve editie van 1872). In een herdruk van Paleys boek uit 1890, bijgewerkt en aangepast aan de laatste inzichten door een medisch professor, is in een introductie het volgende te vinden: “De auteur (Paley dus) refereert aan een idee of veronderstelling, vagelijk gekoesterd door sommige schrijvers uit zijn tijd”, waarmee hij vroege evolutiegedachten bedoelt. Paley had die even genoemd, om ze vervolgens als niet serieus van de hand te wijzen. In 1890 ligt dat intussen anders. De bewerker noemt de “theorie van evolutie” en ‘Dr. Darwin’ als een van de voornaamste verkondigers hiervan. Maar ook hij stelt (kort samengevat) dat het dan toch nog steeds alleen maar om het mechanisme van de ontwikkeling gaat, en niet om het duidelijke doel daarachter. Een constatering die zowel evolutionisten als creationisten intussen wat uit het oog verloren lijken te hebben. Tenslotte is het interessant te zien dat de term ‘Intelligent Design’ al opduikt in deze introductie.
De blinde horlogemaker
Sindsdien is er echter veel gebeurd in de wereld. Het atheïsme heeft de westerse wereld veroverd, en de biologie heeft vooral de laatste decennia spectaculaire ontwikkelingen doorgemaakt. En nu zijn fundamentalistisch denkende atheïsten (daar kom ik in een later artikel op terug) begonnen evolutie te presenteren als ‘bewijs’ dat God niet bestaat. In elementaire vorm houdt dat in: “Je kunt de waargenomen complexiteit en doelgerichtheid van de bestaande organismen afdoende verklaren met behulp van de beide pijlers van het neo-darwinisme, te weten spontane mutaties van DNA en natuurlijke selectie. En dus heb je daarvoor geen God nodig”. In de meest extreme vorm wordt daar dan ook nog de conclusie uit getrokken, dat die God dus ook niet bestaat. Het boek dat dat het nadrukkelijkst doet, is “De blinde horlogemaker” van Richard Dawkins. Dawkins geeft daarin welwillend toe dat Paleys bewijs vóór Darwin inderdaad onweerlegbaar was, maar sinds Darwin is er volgens hem geen enkel excuus meer om dat nog te geloven: evolutie is de ‘blinde horlogemaker’ die dat horloge op de hei tot stand gebracht heeft. Nu is Dawkins’ wijze van redeneren verre van sluitend, en in zijn ‘bewijs’ dat God niet bestaat, vervalt hij in nog veel duidelijker denkfouten (of zijn het bewuste manipulaties?) dan Thomas van Aquino zeven eeuwen eerder. Maar als we eerlijk zijn (en dat behoren we boven alles te zijn!) moeten we toegeven dat Paleys horloge wel het nodige van zijn oorspronkelijke glans heeft verloren. Dus het kan geen kwaad een en ander nog eens goed tegen het licht te houden.
Conclusie
We zouden uit deze ‘geschiedenisles’ daarom de volgende conclusie moeten trekken. Er zijn voldoende redenen Gods hand in de schepping te zien, en dus ook voldoende redenen om de doelgerichtheid daarvan te zien als een krachtige demonstratie van Zijn grootheid en wijsheid. Maar de discussie is vervuild geraakt door goedbedoelde pogingen dit te gebruiken als bewijs voor zijn bestaan, en dat was niet zo verstandig. Zoals het destijds ook niet zo verstandig was om een bij uitstek Griekse denker als Aristoteles voor dat doel te gebruiken. We doen het verstandigst als we naar ervaringen zoeken die onszelf overtuigen, in plaats van onze buurman, en dan zijn er betere redenen om in God te geloven. En de schepping kan ons nuttiger lessen leren dan hoe wij onze ongelovige medemens intellectueel zouden kunnen aftroeven.