De persoonlijke ervaring als bewijs van Gods bestaan
Wie de Schrift werkelijk wil doorgronden, moet zich terdege bewust zijn van de Joods-Hebreeuwse achtergrond daarvan. Dit Boek spreekt een taal van duizenden jaren geleden, een wereld met een totaal andere culturele achtergrond dan de onze. Die wereld was niet geïnteresseerd in wetenschappelijke bewijzen, maar in levenservaring. Kennis was bovenal ervaringskennis, en overtuigingen waren in de eerste plaats gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Het was een wereld waarin ouderdom stond voor wijsheid, gebaseerd op zulke levenservaring, en niet voor seniliteit of ‘niet meer van deze tijd’ zijn. In onze wereld heeft ‘oude van dagen’ de klank van iemand wiens rol in het leven is uitgespeeld, die alleen nog op zijn levenseinde zit te wachten; in de Bijbel is het de aanduiding van God Zelf! (Daniël 7:9). Er waren in die wereld geen over elkaar heen struikelende technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen, die de mens ademloos trachtte bij te houden. Hij was veel meer statisch, en ervaring telde vele malen zwaarder dan abstracte kennis. In zo’n wereld berust het ‘kennen’ van God op het ‘hebben ervaren’ van God, niet op abstracte bewijsvoering.
Wat is zulke ervaring waard?
Maar is pure persoonlijke overtuiging dan ‘toelaatbaar’ als bewijs? Elke wetenschapper zal dat met klem ontkennen. En terecht! Maar wetenschappelijk bewijs is dan ook bedoeld voor totaal andere situaties. Een wetenschapper heeft tot taak de gezamenlijke kennis van zijn vakgebied verder te helpen, en zijn collega’s hebben alleen iets aan objectieve bewijzen, die ook hen overtuigen. Je kunt nu eenmaal geen nieuwe bouwtechniek ontwikkelen voor het bouwen van verkeersbruggen, of woontorens, of wat dan ook, op basis van persoonlijke overtuiging. Maar bij het dienen van God gaat het er nu juist wel om dat wij zelf, en niet anderen, volkomen overtuigd zijn van zijn bestaan en dus van de juistheid van de eisen die Hij stelt aan ons persoonlijk (moreel) gedrag. Geen enkel objectief bewijs van zijn bestaan zou ons daarbij ook maar een stap verder brengen. Het gaat om de consequenties die dat heeft voor ons eigen gedrag. En die kunnen juist alleen maar wortelen in een rotsvaste persoonlijke overtuiging.
Maar pas op: ook in dit geval is persoonlijke overtuiging op zichzelf nog geen acceptabel bewijs. Immers, het ontbreekt in onze wereld bepaald niet aan mensen met zeer sterke persoonlijke overtuigingen, die niettemin elke bijbelse grond missen. Wie zijn medemens ombrengt omdat ‘stemmen’ hem dat hebben bevolen achten we terecht geestelijk gestoord en rijp voor opname in een kliniek. En wie er allerlei onbijbelse ideeën over God op nahoudt op grond van zijn vaste overtuiging, is misschien wat minder gevaarlijk voor zijn medemens, maar niettemin evenzeer misleid. De Bijbel heeft ons veel te vertellen over God, zijn karakter en zijn beloften, en over de eisen die Hij stelt aan ons gedrag en onze houding in het leven, allemaal op schrift gesteld om daar kennis van te nemen. Dat kun je niet zomaar overslaan met een beroep op persoonlijke overtuiging. Pas wanneer ons dat allemaal helder is, kunnen we de volgende stap zetten en op grond van persoonlijke ervaring constateren dat God in de dagelijkse praktijk inderdaad diegene is die de Schrift ons leert, en dat Hij dus een realiteit is. Voor wie Gods geopenbaarde en op schrift gestelde leer vervangt door een overtuiging van eigen makelij is er geen enkel excuus.
Het voorbeeld van Abraham
Neem nu een man als Abraham. Hij was weggeroepen uit een hoogontwikkelde maatschappij, gevestigd in zwaar verdedigde steden. Hij was door God naar Kanaän geleid, waar hij rondzwierf als nomade, wonend in tenten, zijn aards bezit geïnvesteerd in kudden, menselijk gezien kwetsbaar. Kwetsbaar voor de onzekere regenval die het gras voor zijn kudden op het heuvelland moest doen groeien, kwetsbaar voor de jaloezie van de lokale bevolking in de vruchtbare dalen, en kwetsbaar voor legers die hem konden betrekken in een lokaal conflict. Zo moest hij leren vertrouwen op Gods bescherming. Wanneer hij probeerde zijn positie met eigen slimheid veilig te stellen, liep dat verkeerd af als God hem daar niet juist uit redde; wanneer hij zijn volle vertrouwen op God stelde, werd hij gezegend en ging het hem goed. Toen God hem, ondanks zijn hoge ouderdom, en die van zijn vrouw, een eigen zoon als erfgenaam beloofde, en hij dat (op initiatief van zijn vrouw) opnieuw eerst aanpakte met een oplossing van eigen makelij ging dat opnieuw niet goed; toen hij Gods oplossing accepteerde, juist wel.
Vervolgens kreeg hij de belofte dat hij juist door deze zoon een talrijk nageslacht zou hebben. En dan vraagt God hem plotseling die zoon te offeren. En Abraham stemt zonder aarzeling toe! Veel commentaar hierop concentreert zich op zijn bereidheid het kostbaarste dat hij bezat ‘op te geven’, maar mist daarmee het belangrijkste aspect: de vervulling van al Gods beloften hing af van het ‘overleven’ van juist deze zoon. In zijn bereidheid hem niettemin te offeren, toont Abraham het rotsvaste geloof, dat hij in een leven met God heeft opgedaan, dat God hoe dan ook zijn beloften toch zal vervullen. De Schrijver aan de Hebreeën heeft daar dan ook terecht veel over te vertellen (zie Hebreeën 11:17-19). Dat is geloof in God, gebaseerd op ervaring. Hem was duidelijk en precies verteld wat God van hem verwachtte, en het geloof dat het, ondanks alle mogelijke schijn van het tegendeel, uiteindelijk toch goed zou komen, was gebaseerd op die ervaring, eerst in het klein, en vervolgens in steeds grotere dingen.
De les van dit alles
Zulk geloof moeten ook wij ontwikkelen. Alleen wanneer wij zo, stap voor stap, leren vertrouwen op God, zullen wij de overtuiging kunnen ontwikkelen dat de God die de Schrift ons leert, bestaat en te vertrouwen is; dat Hij alles wat Hij heeft beloofd, ook waarmaakt. Wat Hij van ons wil, staat geschreven. Dat we op Hem kunnen bouwen moeten we ervaren. Alleen zulk geloof kan uitgroeien tot een rotsvaste overtuiging. Geen overtuiging waarmee we onze buurman ‘plat’ kunnen krijgen, maar dat hoeft ook niet: als die buurman voor God bruikbaar is, zal God daar zelf wel voor zorgen. Maar wel een overtuiging die onszelf volledig overtuigt. Van ons wordt wel gevraagd dat we voortdurend, en met alle kracht, ‘getuigen’, maar niet dat we iets ‘bewijzen’, althans niet iets anders dan ons eigen geloof. Voor dat bewijs van zijn bestaan zal God dan wel zorgen. Wanneer we Hem daarbij tenminste niet voor de voeten gaan lopen met wetenschappelijke pretenties.