De heilige Geest - de aanwezigheid en kracht van de Allerhoogste (2)
Pneuma: wind en geest in het Nieuwe Testament
Op dezelfde wijze als de schrijvers van de boeken van het Oude Testament sprak de Here Jezus met Nicodemus over dat raadselachtige geheim van de wind als een gelijkenis van de werking van God:
“De wind blaast, waarheen hij wil, en u hoort zijn geluid, maar u weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is”. (Johannes 3:8)
Het feit alleen al dat de vertaler niet zeker weet of hij hier het in het Nieuwe Testament gebezigde Griekse woord pneuma met wind ofwel Geest moet overbrengen, en een enkele keer met hetzelfde probleem kampt bij het Hebreeuwse equivalent ru’ach in het Oude Testament, laat zien hoe suggestief de vergelijking is tussen wind en Geest. Niet wat de Geest in zichzelf is, maar wat God, door zijn Geest met zijn veelvuldige werkingen, doet om zijn heilsplan te verwezenlijken, is voor ons waarneembaar. Interessant is het verband tussen de geest (spirit) en kracht in wat van Johannes de Doper werd gezegd:
“...met de Heilige Geest (pneuma) zal hij vervuld worden…en velen van de kinderen van Israël zal hij bekeren tot de Here hun God. En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest (pneuma) en kracht (dunamis) van Elia …ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden”. (Lucas 1:17)
Opnieuw hebben we te maken met parallellisme. In feite wordt twee maal min of meer hetzelfde gezegd. De tweede keer gaat het meer om de werking van wat eerder als de Heilige Geest werd beschreven. In dumamis herkennen we dynamiek, en dat past prima bij die grondgedachte van de kracht van de wind in pneuma, als Griekse vertaling van het Oudtestamentische ru’ach. Dit is een van de hoofdkenmerken van de Geest: dynamische kracht die van God uitgaat en aan mensen gegeven wordt. Twee voorbeelden uit het Oude Testament:
“de Geest van de Here greep hem (Simson) aan (kwam machtig op hem)”. (Richteren 14:6)
“Toen vervulde de Geest van de Here Gideon (nam de Geest van God bezit van Gideon)”. (Richteren 6: 34)
In de grondtekst staat eigenlijk dat de Geest Gideon bekleedde, wat vergelijkbaar is met Paulus’ woorden in Romeinen 13:14 : “…doet de Here Jezus Christus aan”. Een vergelijkbaar gebruik als bij Johannes de Doper zien we waar Paulus schreef:
“…mijn spreken en mijn prediking kwam….met betoon van geest (pneuma) en kracht (dunamis), opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht (dunamis) van God”. (1 Kor. 2:4-5)
Ds Pop schreef in zijn boek Bijbelse woorden en hun geheim: ‘Het Hebreeuwse woord voor geest is ru’ach. Het stamt van een werkwoord, dat waaien betekent. De eerste betekenis van ru’ach is dan ook: wind, adem. …Dit woord gebruikt het Oude Testament nu ook voor wat wij de menselijke geest noemen. Het bedoelt daarmee die motorische kracht in de mens, die hem tot activiteit beweegt. Omdat deze kracht ongrijpbaar en onweerstaanbaar is als die van de wind, kon het woord ru’ach uitstekend als aanduiding van de menselijke geest worden gebruikt’.
De Ru’ach en Pneuma als Gods Geest
Maar ook Gods Geest is de Ru’ach, zijn onzichtbare maar overal aanwezige kracht. In deze betekenis is het jammer dat wij in het Nederlands geen ander woord hebben dan Geest. In het Engels is er Spirit als vertaling van het Griekse woord Pneuma. Hiermee komt de levenskracht of geestkracht die ermee wordt bedoeld, veel beter tot uitdrukking. De aanwezigheid en werkzaamheid van God werd soms ervaren door een luchtstroom. De ene keer als een zacht briesje, wat waarschijnlijk de vrede en harmonie met God aanduidt, de andere keer als een krachtige wind als aankondiging van zijn glorierijke komst met een krachtig teken of oordeel:
“Toen zij het geluid van de HERE God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte..”. (Genesis 3:8)
“En zie, toen de HERE juist zou voorbijgaan, was er een geweldige en sterke wind, die bergen verscheurde en rotsen verbrijzelde, die voor de HERE uitging” (1 Koningen 19:11)
“En ik zag en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk met flikkerend vuur en omgeven door een glans”. (Ezechiël 1:4)
De gelovige Israëliet zag de wind als de lucht die God uit zijn neus blies. Wanneer een mens toornig is, ademt hij zwaar en is de luchtstroom sterker dan wanneer hij rustig is. In het geval van Gods toorn kan die luchtstroom verwoestende kracht aannemen, als van een geweldige windvlaag of een storm:
“Toen werden de beddingen van de wateren zichtbaar en de grondvesten van de wereld kwamen bloot vanwege uw dreigen, o HERE, vanwege het blazen van de adem van uw neus”. (Psalm 18:16)
“Door de adem van uw neus werden de wateren opgestuwd... U blies met uw adem, de zee overdekte hen”. (Exodus 15:8,10 vergelijk Job 4:9)
Hetzelfde zien we bij de adem van zijn mond: zijn woord, kan behalve scheppende, ook verwoestende kracht hebben. Diezelfde kracht heeft ook Christus van zijn Vader gekregen:
“Hij zal de aarde slaan met de roede van zijn mond en met de adem van zijn lippen de goddeloze doden”. (Jesaja 11:4)
“…hem zal de Here Jezus doden door de adem van zijn mond”. (2 Tessalonicenzen 2:8)
Omdat God Zich bij zijn volk Israël liet vertegenwoordigen door een engel wanneer Hij tot hen wilde spreken, past het dat de wind wordt voorgesteld als boodschapper en instrument om Gods wil uit te voeren:
“…u stormwind, die zijn woord volbrengt”. (Psalm 148:8)
“een…zeer hevige wind komt, in mijn dienst”. (Jeremia 4:12)
“Hij maakt de winden tot zijn boden”. (Psalm 104: 4)
Ook bij de uitstorting van de heilige Geest op de twaalf apostelen, op de Pinksterdag, is er sprake van wind. De aankondiging van deze uitstorting aan zijn apostelen had de Here Jezus vooraf heel suggestief gedaan:
“Hij blies op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest (pneuma)”. (Johannes 20:22)
“Eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag (pneo) en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren; en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur…”. (Handelingen 2:1-3
Wegvoering door de Geest
Voor een goed voorbeeld van hoe nauw verbonden de werking van de Goddelijke kracht en van de wind zijn, bekijken we een gebeurtenis in het Oude Testament. Koningin Izebel en koning Achab, hadden, in een poging zich van de profeet Elia te ontdoen, alle profeten van de Here laten doden. Maar de Here hield Elia drie jaar voor hen verborgen. Na die tijd gaf God hem bevel naar de zondige koning Achab te gaan. Onderweg kwam hij een andere profeet, Obadja, tegen. Deze had 100 profeten verborgen gehouden voor de woede van Izebel en Achab. Elia zei tegen Obadja dat hij hem moest gaan aankondigen bij Achab. Toen werd Obadja heel bang, want dan zou blijken dat Elia nog steeds leefde. Achab en Izebel zouden dan onmiddellijk een aanslag op Elia beramen. Maar stel je voor dat Elia niet zou komen, dan zou Achab woedend zijn op Obadja en hem laten doden, omdat hij wist dat Elia leefde, maar niet aan de koning had verteld waar hij was. Hij zei daarom tegen Elia:
“Nu moest het eens gebeuren, terwijl ik van u wegga, dat de Geest van de HERE u wegnam, ik weet niet waarheen” (1 Koningen 18:11-12).
De Geest is hier de vertaling van ru’ach. Door de toevoeging ‘van de Here’ weten we dat het hier niet gaat om de wind. Toch ligt de werking van de wind wel ten grondslag aan wat Obadja zegt, want wanneer hij ru’ach zonder meer zei, had het een sterke wind kunnen zijn die Elia zou optillen en door de lucht meevoeren naar een andere plaats. Dat Obadja deze manier van wegvoeren door de wind, als speurbare aanwezigheid van Gods aanwezigheid en werkzaamheid bedoelde, is te zien toen Elisa de nieuwe profeet van de HERE werd. Dan staat er letterlijk dat Elia in een storm weggevoerd werd:
“Het geschiedde, toen de HERE Elia in een storm ten hemel zou opnemen, dat… (2 Koningen 2:1).
Tijdens de gezamenlijke tocht van Elia en Elisa naar de plaats waar dit zou gebeuren, kwamen hen meerdere groepen profeten tegemoet met de vraag:
“Weet u (Elisa), dat de HERE heden uw heer boven uw hoofd zal wegnemen?” (2 Koningen 2:3 en 5).
De HERE en de Geest van de HERE zijn hier weer synoniemen. De kracht van God waarmee Hij Elia wegnam, werd speurbaar in de storm. Elia zei tegen Elisa dat hij een wens mocht doen voor hij werd ‘weggenomen’ en Elisa vroeg een ‘dubbel deel van de Geest’ die God Elia gaf; daar dit volgens Elia een moeilijke vraag was, kreeg Elisa een teken: wanneer hij zou zien dat Elia werd weggenomen, zou hij ontvangen wat hij vroeg:
“En, terwijl zij voortgingen, al wandelende en sprekende, zie, een vurige wagen en vurige paarden! En die maakten scheiding tussen hen beiden. Alzo voer Elia in een storm ten hemel. En Elisa zag het en riep uit: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël” (2 Kon. 2:11-12).
Zelfs het ‘wegnemen, ik weet niet waarheen’ waar Obadja over sprak, komen wij hier weer tegen wanneer de profeten Elia willen gaan zoeken. Zij zien het zo alsof de stormwind hem na verloop van tijd ergens moet hebben laten vallen, zoals een blad of een tak door de lucht wordt gevoerd en uiteindelijk toch weer op aarde terecht komt, zij het op een andere plaats:
“Zie toch, er zijn onder uw knechten vijftig kloeke mannen; laat hen toch uw heer gaan zoeken, of niet misschien de Geest van de HERE hem heeft opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen heeft neergeworpen” (2 Koningen 2:16).
Enkele opmerkingen hierbij: Hemel hoeft niet de woonplaats van God te zijn, maar kan ook de lucht zijn of de sterrenhemel. Uit het verband moet blijken wat wordt bedoeld. Het dubbel deel van de Geest dat Elisa vroeg, betekent niet twee maal zoveel als Elia had, maar twee maal zoveel als de andere profeten. Elisa sprak alsof hij de eerstgeborene was, die recht had op een dubbel deel. De vurige wagen en de vurige paarden zijn het zichtbare teken voor Elisa. De wind en de geest kun je immers niet zien. In de Bijbel wordt het soms ook voorgesteld alsof God zich voortbeweegt door middel van de wind, omdat de verschijning van God gepaard ging met wind, zoals we al zagen:
“Hij reed op een cherub en vloog en zweefde op de vleugelen van de wind” (Psalm 18:11).
“Hij maakt de wolken tot zijn wagen, Hij wandelt op de vleugelen van de wind” (Psalm 104:3).
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld