De heilige Geest - de gave van de Geest (1)
Dopen met de heilige Geest
Toen Johannes de Doper werd geboren, zei zijn vader, geïnspireerd door de Geest van God, over hem:
“En jij, kind, zal een profeet van de Allerhoogste heten; want je zult uitgaan voor het aangezicht van de Here, om zijn wegen te bereiden, om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving van hun zonden …” (Lucas 1:76-77).
Toen Johannes eenmaal optrad onder zijn volksgenoten, en predikte dat zij zich moesten bekeren en gereedmaken om de beloofde Messias tegemoet te gaan, zei hij over zijn eigen werk en dat van de komende Messias:
“Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik … die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.”(Matteüs 3:11)
“… Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.” (Marcus 1:8)
“… Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: op Wie u de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt.” (Johannes 1:33)
Het gebruik in de NBG’51 Vertaling van het voorzetsel met in deze drie passages is ingegeven door de praktijk van doop door besprenkeling, maar in de oorspronkelijke tekst staat in (behalve in Lucas), uiteraard omdat het woord voor dopen (baptizo) onderdompelen betekent en dan moet in gebruikt worden en niet ‘met’. Maar Johannes trok zijn dopen in water door naar het dopen van de Messias: in de heilige Geest. En dat maakt een groot verschil ten opzichte van de vertaling ‘met de heilige Geest’. Voor de goede orde: Wij ontkennen hiermee niet dat wij ‘de (heilige) Geest’ kunnen ontvangen en daarmee ‘gaven’, maar wij willen eerst proberen duidelijk te krijgen wat, en vooral wie ‘de Geest’ is, en wat de ‘gaven van de Geest’ eigenlijk zijn. Niemand mag de oorspronkelijke tekst in de Bijbel naar zijn hand zetten, om zijn opvattingen daaruit te ‘bewijzen’. We behoren uit te gaan van wat er staat en niet van wat wij of anderen willen dat er staat. Dit geldt ook voor wat hier werd vertaald met ‘de heilige Geest’. In de oorspronkelijke tekst staat geen lidwoord ‘de’ en geen hoofdletter; er staat dus eigenlijk dopen in heilige geest. Het woord voor geest (pneuma) betekent, zoals in het eerste deel van deze studie is uitgelegd, wind, adem. De verschijning van God, of liever Zijn engel, ging vaak gepaard met wind. Hierdoor bemerkte men de aanwezigheid van God, die ‘in de Geest’ tot hen kwam. Wind bemerken wij door verplaatsing van lucht met een bepaalde kracht, zacht of hard. Dat kan ook de adem zijn, die leven geeft.
Johannes maakte een onderscheid tussen wat hij zelf deed en wat de Messias zou doen. De Griekse tekst zegt dat hij onderdompelde in water, en de Messias in heilige Geest. Weliswaar doopten Jezus en zijn discipelen ook in water , maar met Jezus brak een nieuwe heilstijd aan. Hij kon iets doen en schenken dat Johannes de Doper niet kon. De apostelen herinnerden de omstanders er op de Pinksterdag aan, dat de uitstorting van de Geest, de vervulling is van eerdere profetie:
“En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees …” (Handelingen 2:17-21; Joël 2:28-32)
Hiermee worden niet alle mensen zonder onderscheid bedoeld, maar zij die geloven in Gods roeping in Christus (vergelijk Joël 2:32). De betekenis van deze uitstorting van de Geest is, dat door middel van profetie en wonderen duidelijk wordt dat God spreekt door middel van deze mensen.
Het woord dat in het Engels wordt gebruikt voor geest, spirit, geeft beter aan wat er wordt bedoeld: kracht, vuur, bezieling. Er is dus een verband tussen kracht en ‘de (heilige) Geest’, omdat de uitwerking van Gods kracht het bewijs is van Zijn aanwezigheid. Een betere vertaling is misschien: ‘… die zal u dopen in heilige kracht (pneuma = adem = geest = spirit) en vuur.’ (Matteüs 3:11)
Een leerzame passage in verband met het verschil tussen ‘de doop van Johannes’ en ‘de doop van Jezus’, is te vinden in het boek Handelingen. De apostel Paulus kwam volgens hoofdstuk 19 in de stad Efeze, waar hij enige discipelen vond, aan wie hij vroeg:
“Hebt u (de) heilige Geest ontvangen, toen u tot het geloof kwam? Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er (een) heilige Geest is. En hij zei tot hen: Waarin bent u dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. Maar Paulus zei: Johannes doopte een doop van bekering en zei tegen het volk dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden.” (Handelingen 19:2-6; vgl Lucas 7:29)
De heilige geest/kracht uitte zich bij hen in de vorm van spreken in tongen en profeteren, en dit waren de uiterlijke bewijzen dat ‘(de) heilige Geest’ over hen was gekomen. Maar er is meer, iets dat belangrijker is dan uiterlijke tekenen, en wel het onderscheid tussen wat van God komt en wat van de mens. Heilige geest/kracht staat tegenover menselijke geest/kracht. Heilige kracht doet ons opgroeien tot geestelijke mensen, die anders zijn dan de wereldse mensen. Laatstgenoemden menen alles voor zichzelf te kunnen uitmaken en alles zelf te kunnen, zijn gericht op zichzelf, op zelfverwezenlijking en niet op het welzijn van anderen en de verwezenlijking van Gods plan; gaan uit van hun eigen kracht om hun plannen te verwezenlijken en stellen zich niet afhankelijk van God. Misschien herinnert u zich nog de woorden van de Here Jezus tegen Nicodemus, dat niemand het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan, tenzij hij geboren is uit water en Geest. Wat hij daarmee bedoelde, is te zien in wat Hij daarop liet volgen en wat Paulus later schreef aan Titus:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.” (Johannes 3:5-6)
“…Hij heeft…ons gered...door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door heilige Geest (adem, kracht) …” (Titus 3:5)
Dit sluit aan op wat wij hiervoor hebben gezien. De doop in water is geen doel op zich. Het is een deel van een proces van vernieuwing door innerlijke verandering, dat ons tot geestelijke mensen maakt, die gericht zijn op de dingen van God. Daarvoor moet onze menselijke geest ondergeschikt worden gemaakt aan die van God, zodat wij in staat zullen zijn onze begeerten te overwinnen, los te komen van het aardse, dat door de invloed van de zonde vaak kwaad/boos is in Gods ogen. Vaak staat deze ‘heilige Geest’ van God daarom tegenover de ‘boze geest’ van mensen, die door Gods kracht moet worden overwonnen. Toen de Here Jezus opgenomen zou worden in de hemel, wees Hij zijn discipelen er op dat het proces van vernieuwing verder gaat dan de doop in water. Zij moesten geheel vervuld, bezield worden van God. Hij vertelde hen daarom dat niet lang daarna zou gebeuren wat Johannes de Doper had gezegd:
“En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die u (zei Hij) van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte met (in) water, maar u zult met de (in) heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze.” (Handelingen 1:4-5).
Wat was dan de vervulling? Op de Pinksterdag in Jeruzalem gebeurde er iets bijzonders, dat hun leven totaal veranderde:
“… eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren; en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; en zij werden allen vervuld met (de) heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.” (Handelingen 2:2-4)
Christus schenkt de Geest aan zijn volgelingen
De apostel Petrus wees er die dag op, dat de opgestane en levende Jezus Christus de Geest van God uitstortte op zijn apostelen:
“Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Nu Hij dan door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de heilige Geest van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij (Jezus) dit uitgestort wat u ziet en hoort.” (Handelingen 2:32-33; zie ook Titus 3:5-6)
Tijdens zijn predikingswerk onder zijn volk gaf Jezus zijn discipelen al macht wonderen te doen (Matteüs 10:1). Vanwege hun klein geloof waren zij niet altijd in staat deze macht te gebruiken. Maar na de Pinksterdag zien wij geheel andere mensen. Mensen vol van Geest (Handeligen 6:3), waaronder Filippus. Zijn predikingswerk in Samaria ging gepaard met tekenen van genezing (Handelingen 8:7). Paulus noemde Christus “de kracht (dunamis) van God en de wijsheid van God” (1 Korintiërs 1:24). Hij geeft van zijn kracht en wijsheid aan zijn volgelingen. Daarom wilde Paulus niet uitgaan van eigen kracht of wijsheid, maar van die van Christus “opdat de kracht (dunamis) van Christus over mij kome” (2 Korintiërs 12:9). En zo was het ook, getuige zijn prediking en wonderen:
“Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door de kracht van tekenen en wonderen, door de krachtvan (de) Geest van God.” (Romeinen 15:18-19)
“… mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God.” (1 Korintiërs 2:4-5)
“… het evangelie, waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave van God, die mij geschonken is naar de werking van zijn kracht.” (Efeziërs 3:7)
“… omdat onze evangelieprediking niet slechts in woorden tot u gekomen is, maar ook in de kracht en in (de) heilige Geest en in grote volheid.” (1 Tessalonicenzen 1:5)
De kracht van Christus werkte in hem en daarvan wilde hij getuigen, zodat God en zijn Zoon centraal stonden en niet Paulus of zijn dienaars. Het betoon van de kracht van Christus, door God verleend, is echter veel groter dan toen zichtbaar was, en was kennelijk afhankelijk van het geloof van zijn dienaren en de inspanning die zij wilden doen om zijn werk op aarde uit te voeren:
“Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.” (Efeziërs 3:20)
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld