Bijbelse woorden: Koinos - Profaan
Definitie
De woorden zijn koinos (profaan) en koinoo (profaan maken). In de Septuaginta (de Griekse vertaling van het OT) zijn ze gewoonlijk een vertaling van Hebreeuwse woorden die zijn afgeleid van chabar, dat de grondbetekenis heeft van ‘samenvoegen’.
In het NT heeft koinos de betekenis van: bestemd voor normaal gebruik, niet speciaal toegewijd. Het moet niet worden verward met akathartos dat de betekenis heeft van ritueel onrein volgens de bepalingen van de Wet.
Achtergrond
Het Griekse woord koinos is, samen met het werkwoord koinoo, een typisch NT-woord. In de Griekse vertaling van het OT, de Septuaginta, komt het een dozijn keer voor als vertaling van een groep Hebreeuwse woorden die zijn afgeleid van chabar, samenvoegen. Deze zijn in ca. ¼ van de gevallen vertaald met koinos (gemeenschappelijk) of een verwant woord. In onze Bijbels vinden we het in de Evangeliën echter meestal vertaald met ‘onrein’, en dat is verwarrend.
De Joodse Wet kende de begrippen rein en onrein. Die vormden daar zelfs een belangrijk deel van. Onreinheid betekende een toestand van overtreding, die alleen kon worden opgeheven met een nauwkeurig voorgeschreven reinigingsritueel. Wie onrein was, was uitgesloten van religieuze zaken, totdat hij weer rein was. Soms was het daarvoor voldoende om zich in water te baden, en te wachten tot de dag om was. De vorige keer keken we al naar zulke afwassingen i.v.m. de doop. Maar soms was het ernstiger en moest er een reinigingsoffer aan te pas komen. Wie permanent onrein was, was zelfs uitgesloten van het openbare leven, om anderen niet te verontreinigen. Bijvoorbeeld in geval van melaatsheid (NBV: ‘huidvraat‘). Huizen waarin hardnekkige ‘melaatsheid’ (in dat geval kennelijk een soort schimmel) heerste, moesten worden afgebroken en onrein aardewerk moest aan stukken worden gebroken. Zulke onreinheid was dus een ernstige zaak. Het Griekse woord daarvoor is akathartos (en rein is dan kathartos).
Maar koinos beschrijft niet dat soort onreinheid. Koinos is alles dat ‘gewoon’ is, alledaags, niet speciaal toegewijd aan God. Het laat zich in onze taal nog het best omschrijven als ‘profaan’. Wanneer de schriftgeleerden Jezus verwijten dat zijn volgelingen eten met ongewassen, en daarom ‘onreine’, handen dan hebben ze het over een rituele wassing, niet over een reiniging in de zin van de Wet. Eten met koinos handen zou je in onze wereld kunnen vergelijken met eten zonder daar eerst een zegen over te hebben gevraagd. Dat begrip koinos bestond echter niet in de Mozaïsche Wet; dat stamde uit ‘de overlevering van de ouden’, een stelsel van leefregels die bedoelden een verdere interpretatie te zijn van de Wet. Maar voor de sterk wettisch denkende farizeeën, en voor de Joodse Raad (het Sanhedrin) hadden ze dezelfde dwingende status. En op de handhaving daarvan werd daarom streng toegezien. Marcus vertelt zijn niet-Joodse lezers dat de Joden niet eten zonder voorafgaande rituele reiniging van de handen, van dat ‘wat van de markt komt’ (waarschijnlijk bedoelt hij het gekochte voedsel) en het vaatwerk (Mar 7:3-4). Als Petrus het visioen krijgt dat hem moet voorbereiden op zijn taak bij de Romeinse hoofdman Cornelius, protesteert hij in eerste instantie dat hij nog nooit iets heeft gegeten dat onheilig (koinos) of onrein (akathartos) is, waarmee hij aangeeft dat beide begrippen voor hem gelijke status hebben, maar wel verschillend zijn (Hand 10:14). Maar Jezus overtuigt hem en hij begrijpt later ook waar dat visioen op slaat. Want wanneer hij bij Cornelius in huis is gekomen zegt hij: “U weet dat het Joden verboden is met niet-Joden om te gaan en dat ze niet bij hen aan huis mogen komen, maar God heeft me duidelijk gemaakt dat ik geen enkel mens als koinos of akathartos mag beschouwen (vs 28). En wanneer hij zich later moet verdedigen tegen de beschuldiging dat hij “onbesnedenen had bezocht en samen met hen had gegeten” (wat de maaltijd koinos had gemaakt), verwijst hij naar dat visioen te Joppe (11:1-9). Voor God bestaat er dus geen koinos.
Koinos in de concordantie
Hoewel de Hebreeuwse woorden afgeleid van chabar bijna 60x voorkomen, worden ze in de Septuaginta slechts een goed dozijn maal vertaald met koinos of een daarmee verwant Grieks woord. In het NT komen deze beide woorden ruim 30 keer voor.
In de Evangeliën worden ze gewoonlijk vertaald met onrein, maar daarbuiten met onheilig (NBG’51) of verwerpelijk (NBV) wanneer het om het godsdienstige aspect gaat, en met gemeenschappelijk wanneer ze meer algemeen zijn gebruikt. In een enkel geval is het vertaald met ontwijd (van de tempel).
Alle spijzen rein
Wanneer een delegatie van de Joodse Raad in Galilea komt controleren of Jezus’ optreden wel door de beugel kan, verwijten ze Hem dat zijn discipelen eten met koinos handen’ (Mar 7:5). Jezus’ antwoord is dat wat een mens eet hem niet koinos maakt; het zijn iemands daden en bedoelingen die hem koinos maken. Maar we moeten ons goed bewust zijn dat het gaat om dat vooraf wassen van handen, voedsel en vaatwerk, die ‘reiniging’ van de overlevering. Op dat moment stond niet ter discussie of het wel of niet is toegestaan voedsel te eten dat door de Wet niet-kosher (akathartos) is verklaard, zoals bijv. varkensvlees. Maar toch. In zijn conclusie zegt Marcus: “zo verklaarde Hij alle spijzen rein” (vs 19). Het Grieks zegt daar wel degelijk dat Jezus zo alle voedsel kathartos verklaarde. Dat was niet Jezus’ directe leer van dat moment, maar kennelijk trekt Marcus daar de voor de hand liggende conclusie uit dat in elk geval voor zijn niet-Joodse lezers voedsel dan evenmin akathartos als koinos kan zijn. Het gaat om wat je doet, niet om wat je eet.