Bijbelse woorden: Kabod - Heerlijkheid
Definitie:
Het Hebreeuwse woord kabod is afgeleid van het werkwoord kabad, dat zoiets betekent als zwaar zijn, maar dan ook gewichtig in overdrachtelijke zin. In de Septuaginta (de Griekse vertaling van het OT) vinden we het in veruit de meeste gevallen vertaald met doxa, dat dan terugkomt in het NT.
Doxa is afgeleid van een werkwoord dokeo, dat ofwel schijnen betekent, als van licht, en dan ook: een indruk geven, ofwel van mening zijn, de indruk hebben. Doxa is dan, naast mening, vooral een stralend licht, of overdrachtelijk iets als grootsheid of majesteit.
Achtergrond:
Het Hebreeuwse kabod is afgeleid van een werkwoord dat ‘zwaar zijn’ betekent. In overdrachtelijke zin duidt het dan iemand van ‘gewicht’ aan, dus iemand die belangrijk is, en vervolgens ook iemand die rijk is, of zulke rijkdom zelf. Ook de adel in het oude Israël werd er mee aangeduid (Jesaja 5:13, letterlijk: de kabod van het volk). In de Bijbel wordt het echter vooral van godvrezende mensen gebruikt, en anderzijds ook van God zelf. Het wordt daarom vaak vertaald met ‘eer’ of een daarvan afgeleid woord (eerbied, eerbetoon).
Het Griekse doxa heeft een wat andere achtergrond. Het is afgeleid van een werkwoord dat schijnen betekent. Dat gaat twee kanten uit: een gewekte indruk en dan een mening, of een lichtglans en dan overdrachtelijk: luister (ook in onze taal is ‘luister’ in feite een lichtglans). Lucas gebruikt doxa van het licht dat de herders omstraalt bij de aankondiging van Jezus’ geboorte (Lukas 2:9), en Paulus van het licht dat hem trof op de weg naar Damascus (Handelingen 22:11). Maar meestal vinden we het overdrachtelijk gebruikt van Gods ‘majesteit’, of ook hier van eerbetoon.
Dat eerbetoon betreft meest het eren van God, in woorden maar ook in daden. We lezen van mensen die God ‘verheerlijken’ (NBG’51) of ‘eer bewijzen’, dan wel ‘hulde brengen’ aan God (NBV), vanwege Diens daden. En doxa duidt dan die eer of hulde aan, of Gods ‘majesteit’ die zo wordt geroemd. Maar Paulus schrijft: “Moge God, die ons doet volharden en ons troost geeft, u de eensgezindheid geven die Christus Jezus van ons vraagt. Dan zult u eendrachtig en eenstemmig lof brengen aan God” (Romeinen 15:5-6). En uit het verband blijkt dat te gaan om een leven in gehoorzaamheid, in navolging van Jezus zelf. In het NT is Jezus’ kruisdood het voorbeeld van de gehoorzaamheid aan Gods wil die ook van zijn volgelingen wordt verwacht; daarmee ‘verheerlijken’ (eren) zij God.
Van zijn kant schenkt God dan ‘eer’ aan wie Hem zo dienen, eerst aan Jezus zelf, maar vervolgens ook aan zijn volgelingen. Van Jezus zegt Paulus: “Hij heeft zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat” (Filipenzen 2:9). Weliswaar gebruikt hij hier niet het woord doxa, maar wel dezelfde gedachte. Johannes drukte die zo uit: “Als Gods doxa door hem [Jezus] zichtbaar geworden is, zal God hemzelf ook in die doxa laten delen” (Johannes 13:32).
Van zijn volgelingen zegt Paulus: “De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn. En nu we zijn kinderen zijn, zijn we ook zijn erfgenamen, erfgenamen van God. Samen met Christus zijn wij erfgenamen: wij moeten delen in zijn lijden om met hem te kunnen delen in Gods luister (doxa)” (Romeinen 8:16-17). En Jezus zelf had in zijn hogepriesterlijk gebed gezegd: “de doxa, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn” (Johannes 17:22, NBG’51).
Kabod in de concordantie:
Kabod komt in het OT 200x voor, met bijna de helft in Psalmen en Jesaja. De NBG’51 vertaalt het in meer dan de helft van de gevallen met heerlijkheid en in nog eens een kwart met eer, of een daarvan afgeleid woord. De NBV vertaalt het vooral met majesteit indien gebruikt van God, of eer (soms ook aanzien of roem) indien gebruikt van mensen.
Doxa komt in het NT ca. 170x voor (en het werkwoord doxao ook nog eens ca. 60x), waarvan ca. de helft bij Paulus. De NBG vertaalt het meestal met heerlijkheid, maar ook met eer of eren. De NBV vertaalt het 50/50 met luister en eer, maar ook met majesteit. In een paar gevallen beschrijft het een helder licht.
Kabod / Doxa in het evangelie van Johannes:
Doxa en doxao spelen een grote rol bij Johannes. Hij noemt het even vaak als de drie andere evangelisten samen. Soms als de eer die iemand zoekt of ontvangt (“Hoe zou u ooit tot geloof kunnen komen? U, die van elkaar wel doxa wilt ontvangen, maar die niet de doxa zoekt die de enige God u kan geven” Johannes 5:44). Maar meestal als het erkennen van God als soevereine heerser, of de identificatie van zijn Zoon als zijn unieke vertegenwoordiger. Jezus’ wonderen identificeren Hem als de Verlosser (“Dit heeft Jezus in Kana gedaan als eerste wonderteken; hij toonde zo zijn doxa en zijn leerlingen geloofden in hem” Johannes 2:11). Toch was dit nog maar een voorlopige, beperkte doxa; uiteindelijk zou Hij God ‘verheerlijken’ met zijn gehoorzame lijden aan het kruis. Johannes duidt die kruisdood in hoofdstuk 12 daarom aan als zijn ‘verheerlijking’. En op zijn beurt zou God Hem daarvoor belonen met de onbeperkte doxa die al vanaf het begin voor Hem was weggelegd. Al eerder had Johannes erop gewezen dat de vervulling van dat ‘plan’ al door Jesaja was geprofeteerd: “Jesaja doelde op Jezus toen hij dit zei, omdat hij zijn [geplande] doxa zag” (Johannes 12:41). Jezus zelf wijst erop in zijn gebed: “Vader de ure is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke” (Johannes 17:1, NBG’51). Dit was van het begin van de schepping af Gods verlossingsplan geweest: “Vader, verhef mij nu tot uw doxa, tot de doxa die ik bij u had voordat de wereld bestond” (Johannes 17:5). Bij Johannes draait het allemaal om die Verlossing, waarvan zij getuige zijn geweest, en dat is ook wat hij in gedachte heeft wanneer hij zijn evangelie begint met: “Hij heeft bij ons gewoond … en wij hebben zijn doxa gezien, de doxa van de enige Zoon van de Vader".