Bijbelse woorden: Harpazo - Roven
Definitie:
Harpazo, en de daarvan afgeleide woorden, zijn in de Septuaginta (de Griekse vertaling van het OT) vertalingen van de Hebreeuwse woorden taraph, verscheuren (door roofdieren) en gazal, roven of met geweld nemen. In het Nieuwe Testament vinden we het vooral in deze laatste zin. Maar in Johannes 10:12 (de wolf rooft <de schapen> en jaagt ze uiteen) klinkt toch dat woord taraph nog door. En dat geldt nog meer voor Matteüs 7:12: “zij (de valse profeten) komen in schapevacht tot u, maar van binnen zijn zij roofgierige (= verscheurende) wolven”.
Achtergrond:
Het woord harpazo betekent in de grond: iets met geweld nemen; het heeft vaak (hoewel niet altijd) de bijklank van een onrechtmatige daad. We vinden het daarom vaak vertaald met ‘roven’, en de ervan afgeleide woorden als ‘roof’ en ‘roofzuchtig’. In het NT duidt het regelmatig op de wegen of het denken van de wereld, tegenover de gelovige. Die wegen van de wereld zijn gericht op eigenbelang, en de wegen en het denken van de gelovige op het navolgen van de ‘gezindheid van Christus’, die Jezus toonde met zijn gehoorzaamheid aan de weg die God Hem geboden had te gaan: die van het kruis.
De gelijkenis van de Zaaier begint met het zaad dat op de weg valt: de vogels komen en eten dat op (Matteüs 13:4). In zijn uitleg zegt Jezus: (dan) komt de boze [hier een aanduiding van de gezindheid van de wereld] en rooft wat in zijn hart gezaaid is (Matteus 13:19). Valse profeten vergelijkt Hij met wolven die in schapevacht komen, maar die in werkelijkheid roofzuchtige wolven (werelds denkende leiders) zijn (Matteüs 7:15). In Johannes 10, waar Jezus zichzelf beschrijft als de goede herder, zegt Hij van de slechte herder dat die de schapen in de steek zal laten zodra het er op aankomt: ‘en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen’ (Johannes 10:12). Later in dat hoofdstuk komt Hij daarop terug, wanneer Hij zegt dat niemand zijn schapen kan roven uit zijn hand of uit de hand van zijn Vader (Johannes 10:28-29).
Maar Johannes had het woord al eerder gebruikt, toen hij vertelde dat de mensen Jezus wilden dwingen mee te gaan, om Hem koning te maken (Johannes 6:15), in strijd met de weg die God van Hem verwachtte. Anderzijds vinden we het bij Judas, wanneer die zijn lezers maant om medebroeders en -zusters te redden, door hen ‘uit het vuur te rukken’ (Judas 23). Daar ligt de nadruk dus op de krachtsinspanning die dat van hen verlangt, als (bij wijze van spreken) een rechtmatige vorm van geweld. In zo’n neutrale of positieve betekenis vinden we het ook voor het ‘wegvoeren’ van gelovigen, hetzij in werkelijkheid, hetzij in een visioen of in een beeldspraak. De nadruk ligt dan op Gods kracht, als een (rechtmatige) vorm van ‘geweld’, soms tegenover het onrechtmatige geweld van de wereld.
De afgeleide woorden harpax en harpagè vinden we uitsluitend in de negatieve betekenis. Als ‘rover’ of ‘roofzuchtig’ in een lijstje zondaars van de farizeeër in de tempel (Lukas 18:11), en als ‘oplichter’ of ‘uitbuiter’ in een lijst van zondige praktijken van Paulus in zijn brief aan de gemeente te Korinte (1 Korintiërs 5:10-11 en 6:10). De nadruk ligt daar (bij de farizeeër ten onrechte, bij Paulus terecht) op het verschil tussen henzelf en zij die de wegen van de wereld gaan. Harpagè vinden we door Jezus toegepast op de farizeeën zelf, wanneer Hij hen beschrijft als mensen die aan de buitenkant ‘rein’ zijn (schone schijn), maar van binnen ‘vol roof en onmatigheid’ (Matteüs 23:25, met een parallel in Lukas 11:39). En over het aardse bezit van gelovigen, dat hen door de wereld is ontroofd, maar waar zij een veel ‘beter’ bezit van God voor in de plaats mogen verwachten (Hebreeën 10:34).
Harpazo in de concordantie:
Het werkwoord harpazo komt in het Nieuwe Testament 13 maal voor. De NBG’51 vertaalt het 8 maal door iets als (met geweld) ‘wegvoeren’, of ‘wegrukken’, 4 maal met ‘roven’ en 1 maal met ‘er naar grijpen’. De zelfstandige naamwoorden harpagè en harpagmos komen resp. 3 en 1 maal voor, beide vertaald met ‘roof’. Harpax komt 5 maal voor, vertaald als ‘roofgierig’, ‘rover’, of ‘oplichter’. Het is eigenlijk een bijvoeglijk naamwoord, maar wordt dus ook zelfstandig gebruikt. De NBV gebruikt soortgelijke vertalingen, maar omschrijft het soms ook meer algemeen, zonder een strikte vertaling te geven.
Harpazo in de brieven van Paulus aan de Filippenzen:
In hoofdstuk 2:5-7 schrijft Paulus, in de woorden van de NBG’51: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof (harpagmos) heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft …”. De NBV vertaalt hier: “Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van.” Andere vertalingen geven: “Want hoewel Hij Gods gestalte bezat en zijn gelijkheid met God geen roof hoefde te achten …” (Petrus Canisius); “Hij … heeft zich niet angstvallig aan zijn gelijkheid met God vastgeklampt.” (Groot Nieuws). Dat verschilt nogal wat. Waar ligt dat aan?
Zoals we zagen, betekent harpazo iets met geweld nemen, vaak met de bijklank van onrechtmatig. De ‘Leidse vertaling’ doet daaraan het meeste recht: “… die er niet aan dacht de gelijkheid met God door roof zich toe te eigenen.”
In de opvatting van velen was Jezus echter al gelijk aan God. Zij negeren daarom de verwijzing naar Adam, en nemen de ‘gestalte Gods’ en de ‘gelijkheid aan God’ als identiek. En dan proberen ze wanhopig een oplossing te vinden voor die ‘roof’. Maar uit vers 9: “Daarom (om zijn gehoorzaamheid, vs 8) heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat”, blijkt overduidelijk dat Jezus die gelijkheid pas ontving na zijn kruisdood, en wel om de weg Gods die Hij daarmee was gegaan. En dat kan alleen maar betekenen dat Hij daarvóór een mindere positie had. Anderzijds was het juist die hogere positie waar Hij, met de kracht van de Heilige Geest die Hij bezat, al tijdens zijn leven naar had kunnen grijpen. En de verzoeking om dat inderdaad te doen was nu juist de verzoeking die Hij moest weerstaan, want dat zou de weg van de wereld zijn geweest. Dus dat woord ‘harpagmos’ is hier volkomen op zijn plaats.