Psalm 84 - Hoe lieflijk zijn uw woningen, o HERE der heerscharen
De schrijver van Psalm 84 spreekt zijn blijdschap er over uit, dat hij – kennelijk na een tijd dat hij niet in staat was in Gods tempel te zijn – dat voorrecht opnieuw mag genieten. Zijn onpeilbare liefde voor Gods huis blijkt al uit vers 3: “Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des HEREN ...”. Hij vergelijkt zich met de vogels, die ieder hun rustplaats hebben: “Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich” en hij duidt de rustplaats aan van allen die God dienen: “Welzalig zij die in uw huis wonen” (vs 5). “Want één dag in uw voorhoven is beter dan duizend (elders); ik wil liever staan aan de drempel van het huis mijns Gods dan verblijven in de tenten der goddeloosheid” (vs 11).
Overigens, twee andere Psalmen, 42 en 43 – ook van de Korachieten – spreken gelijkluidend: “Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?” (42:3; zie ook 43:3,4).
Wie zijn dan deze Korachieten, en wanneer mochten zij niet in de tempel komen? Zij behoorden tot de tempelzangers en hadden ook nog verantwoordelijkheid als poortwachters. Toen de Koning van Babel de mensen van Juda en Jeruzalem in ballingschap wegvoerde konden zij tot hun terugkeer 70 jaar later niet meer in hun geliefkoosd huis van God komen, en Psalm 84 weerspiegelt de blijdschap van de terugkerenden.
Maar is daarmee alles gezegd? Eigenlijk niet: het is niet moeilijk hier, naast de verwijzingen naar de Korachieten, ook zinspelingen te zien op het leven van David. Kijk eens naar vers 7: “Als zij trekken door een dal van balsemstruiken, maken zij het tot een oord van bronnen”. Het woord “balsemstruik” is bijna hetzelfde in het Hebreeuws als het woord “traan”: dit vers heeft het in feite over ‘een dal van tranen’. Wie is door een tranendal getrokken? Het vers slaat toch zeker op de ervaringen van David, en wel de tijd dat hij voor Absalom moest vluchten. “David nu besteeg de helling van de Olijfberg, en weende onder het voortgaan” (2 Sam 15:30). En niet alleen vers 7 slaat op ’t leven van David. Het verlangen naar “de voorhoven des HEREN” was juist zìjn verlangen toen hij een vluchteling was. Wij stellen dan voor, dat de Korachieten, toen zij deze prachtige psalm opstelden, ook op de ervaringen van David zinspeelden.
Vandaag hebben wij geen tempel, maar in een geestelijke zin zal de gelovige een ware verlangen hebben “naar de voorhoven des Heren ... de drempel van het huis mijns Gods”. Dat had de Here Jezus zelf altijd!