Broeders in Christus

Wat Jezus van goede discipelen verwacht

Lezen: Lucas 12:35-48

Weest waakzaam: Christus komt terug

Aan het begin van zijn predikingswerk zei Jezus: “De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij”. Daarmee bedoelde Hij niet dat zijn wereldwijde Koninkrijk over enkele weken of maanden zou worden opgericht. Hij wilde vertellen dat Hij zelf de Koning was, wiens komst de profeten lang tevoren hadden voorzegd, evenals dat Hij wonderen zou doen. De vele genezingen die Jezus deed, waren dus het bewijs dat Hij die Koning was. Hij hoefde maar een woord te spreken, of zijn handen op iemand te leggen, en die persoon was niet meer ziek of gehandicapt. Maar als Jezus zoveel kracht had, waarom richtte Hij dan niet meteen zijn Koninkrijk op? Op die vraag zijn twee antwoorden. Het eerste is dat Hij eerst met zijn discipelen velen uitnodigingen voor dat Koninkrijk wilde rondbrengen, zoals een boer zaad op de grond uitstrooit, of vissers vissen in hun netten vangen. Het tweede is dat Jezus eerst naar Jeruzalem moest gaan om te sterven. Want alleen door zijn vrijwillige offerdood zou God mensen kunnen vergeven. Zonder vergeving kan niemand eeuwig leven ontvangen. In Christus' Koninkrijk zullen alle trouwe discipelen onsterfelijk zijn.

Nu Hij op reis gaat naar Jeruzalem, komt er verandering in Jezus’ boodschap. In plaats van te leren dat de Koning is gekomen (al was het op een wijze die niemand had verwacht), zegt Jezus vanaf dat moment dat Hij zal terugkomen. Dit doet Hij voor het eerst na de eerste aankondiging van zijn dood in Jeruzalem. Al zijn discipelen zullen het ook moeilijk krijgen, maar Jezus belooft hun eeuwig leven te schenken wanneer Hij terugkomt. “Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en mij volgen ... Wanneer de Mensenzoon komt, in gezelschap van zijn engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader, dan zal hij iedereen naar zijn daden belonen”. Wat zullen al die engelen doen, die met Jezus uit de hemel komen? Hij zegt dat Hij ze overal op aarde zal uitzenden, om al Gods kinderen naar Hem toe te brengen. “Dan zal hij zijn engelen uitzenden, en onder luid bazuingeschal zullen zij zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeenbrengen”. Velen zijn al lang dood: Abraham en Sara, Mozes, Hanna, Daniël, Johannes de Doper en veel, veel meer. Gods engelen zullen ze allemaal terugroepen tot het leven. Wat een prachtige taak! Maar niet allen zijn dan overleden. Er zullen nog volgelingen van Jezus in leven zijn. Die zullen, samen met wie uit de dood zijn opgewekt, snel door de lucht heen naar Christus gebracht worden.

Onder de velen die naar Christus gebracht worden, zullen goede en slechte discipelen zijn. Sommigen zijn als planten die onder dorens groeien: ze beginnen goed, maar het duurt niet lang voordat ze het te druk krijgen met andere dingen en niet meer aan Jezus denken. Daarom zal Hij beslissen wie wel en wie niet het eeuwig leven mogen ontvangen en zijn Koninkrijk binnengaan. Hij zegt dat Hij ze uit elkaar zal halen, evenals een herder de geiten tussen de schapen weghaalt. “De schapen zal hij rechts van zich plaatsen, de bokken links.” Tegen allen die aan zijn rechterhand staan zal Hij zeggen: “Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is”. Maar allen die aan zijn linkerhand staan, zullen door zijn engelen weggeleid worden, om (opnieuw) te sterven, zonder enige hoop meer op een opstanding. Wat is het dan heel, heel belangrijk dat wij discipelen van Jezus worden, en dat wij, wanneer wij dat besluit hebben genomen, ons leven lang, als goede discipelen verder gaan. Wij kunnen zo gemakkelijk de strijd opgeven en leven zoals zoveel andere mensen in de wereld, die geen belangstelling voor God en Jezus hebben.

Zulke mensen willen een gemakkelijk leven hebben, en, zoals Jezus zei, liever langs de brede, maar doodlopende weg gaan. Daarom vertelde Jezus vaak hoe belangrijk het is steeds aan zijn terugkomst te denken. Het zal zo plotseling en snel gebeuren, dat iedereen er door verrast wordt. Jezus zei dat Hij even onverwacht zal komen als een dief. Wij krijgen wel eens een bericht dat er dan en dan iemand langs zal komen om de meterstand op te nemen. Maar een inbreker laat ons nooit van tevoren weten dat hij komt! Even onverwacht zal Jezus komen. “Weest dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt. Besef wel: als de heer des huizes had geweten in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan zou hij wakker gebleven zijn en niet in zijn huis hebben laten inbreken. Daarom moeten ook jullie klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht”. Jezus lijkt op een belangrijke man die voor een bruiloft een lange reis moet maken. Niemand weet hoe laat hij terug zal komen. Plotseling zullen zijn bedienden hem horen thuiskomen. Wat is het belangrijk dat zij een warme maaltijd voor hem hebben, klaar om op te dienen! ‘Zo blij zal Ik zijn, als Ik terugkom, om mijn trouwe dienaars wachtende op Mij te vinden’, zegt Jezus, ‘dat Ik ze zal uitnodigen aan mijn tafel plaats te nemen. En in plaats van zelf te gaan zitten en Mij te laten bedienen zal Ik een schort aandoen en de lekkere maaltijd voor hen opdienen’ In die tijd ging iemand die koning over een land of provincie wilde worden, naar Rome om van de grote keizer toestemming te krijgen. Jezus zei in een andere gelijkenis dat Hij naar Gods troon in de hemel zou gaan, om van de Vader gezag te ontvangen, de Wereldkoning te zijn. Als Hij dan plotseling terugkomt, zal Hij zijn dienaars vragen wat zij tijdens zijn verblijf in de hemel hebben gedaan. Over de dienaar die zijn taak goed gedaan heeft, zegt Jezus: “Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. Ik verzeker jullie: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit.”

 

Lezen: Marcus 10:17-22

De rijke jongeling

Omdat Jezus mensen kan genezen, komen velen met hun ziektes en kwalen naar Hem toe. Anderen hebben veel belangstelling voor wat Hij, als een nieuwe profeet, te vertellen heeft. Zij komen naar Hem toe met allerlei vragen over het ware geloof: “Zijn het maar weinigen die behouden zullen worden?” Wat is het belangrijkste gebod?” Soms gaat het over netelige kwesties, zoals echtscheiding, betaling van belasting aan de Romeinse bezetter. Op zekere dag verlaat Jezus het huis waar Hij logeerde, en zet zijn reis naar Jeruzalem voort. Er loopt een jonge man naar Hem toe, die misschien op Hem gewacht heeft. Hij is niet alleen rijk, maar heeft bovendien een hoge positie in de synagoge. Hij is serieus in zijn geloof, want hij vraagt Jezus: “Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?” Hij is heel beleefd, misschien een beetje té. Normaal sprak je zo'n aanzienlijke leraar in Israël gewoon aan als ‘Leraar' of ‘Rabbi'. Maar deze jonge man begroet Jezus met ‘Goede Meester'. Maar gelooft hij werkelijk dat Jezus zó goed is, dat hij zal doen wat Hij hem gaat zeggen?Jezus geeft hem eerst een heel vanzelfsprekend antwoord. Wil hij werkelijk na zijn dood het eeuwig leven ontvangen? Dan moet hij gehoorzaam zijn aan de door Mozes in de wet gegeven geboden van God. Niet stelen, geen leugens vertellen, eerbied voor zijn ouders hebben, enz. Maar dát is niet wat dit jonge man wil horen. “Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden”, mompelt hij. Hij wil iets bijzonders voor God doen, waarvan hij zeker weet dat God daar plezier in heeft. Misschien een speciale taak, of iets waaraan hij een deel van zijn geld zal kunnen besteden. Jezus kijkt hem scherp aan. Wat een aantrekkelijke persoon is deze jonge man vóór Hem! Jezus zou hem graag in zijn discipelkring hebben. Hij zal een heel andere gesprekspartner zijn dan de stoere vissers, of iemand als Matteüs, de vroegere tollenaar. Van niemand anders in de eerste drie evangeliën wordt immers gezegd: “Jezus had hem lief”. Er is iets inderdaad dat hij kan doen, maar is zijn offerbereidheid groot genoeg? “Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij”. Al zijn geld en bezit in één klap kwijtraken? Maar dan heeft hij het niet meer in zijn macht goede dingen voor mensen te doen, wat hem zo veel voldoening geeft. Alles weggeven? Dat is toch onmogelijk? Hoe zou hij ooit zoiets kunnen doen? Met grote teleurstelling keert hij Jezus de rug toe en loopt langzaam weg, met gebogen hoofd en neergeslagen ogen. Jezus is ook verdrietig, want Hij heeft een veelbelovende discipel verloren. Maar als hij zó aan zijn rijkdom gehecht is, is hij niet geschikt als discipel. Terwijl hij weggaat draait Jezus Zich om en zegt met een zucht tegen zijn discipelen: “Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan!”

En om zijn waarschuwing te benadrukken zegt Hij erbij: “het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan”. De discipelen zijn stomverbaasd en verslagen. Zozeer dat Jezus vervolgt: “Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk”. In ieder geval, denkt Petrus, slaat dit niet op ons, want sommigen van ons hebben een zeer goede baan in ons vissersbedrijf opgegeven om Jezus te kunnen volgen. Daarom zegt hij tegen Jezus: “Maar wij hebben alles achtergelaten om u te volgen!” En omdat hij zo verslagen is door wat Jezus zojuist heeft gezegd, vraagt hij Hem ronduit: “Wat zal dan ons deel zijn?” Op dat ogenblik weet Petrus niet hoe veel meer hij later als apostel zou opgeven, uiteindelijk zelfs zijn leven. Maar nu is het voldoende dat Petrus een duidelijk antwoord krijgt op zijn vraag. “Ik verzeker jullie: wanneer de tijd aanbreekt dat alles vernieuwd wordt, wanneer de Mensenzoon in zijn majesteit zal zetelen op zijn troon, zullen ook jullie die mij gevolgd zijn plaatsnemen op de twaalf tronen en rechtspreken over de twaalf stammen van Israël”. Richten betekent hier, zoals vaak in de Bijbel, regeren. Moeten we ons dan een grote stoel voorstellen, met twaalf tronen in een cirkel daaromheen? Natuurlijk niet! Zitten op een troon is beeldspraak voor macht en invloed. Naast Christus zullen de apostelen, en met hen allen die Christus nu als goede discipelen dienen, de wereld in de toekomst besturen. Maar zo geweldig groot is Gods gave van volmaakt en eeuwig leven, dat niemand dat verdienen kan, zelfs niet door alles nu op te geven. Er is geen enkele verhouding tussen wat een goede discipel in dit leven opoffert en wat hij bij de wederkomst van Christus zal ontvangen. Om dit te illustreren vertelt Jezus een gelijkenis. De eigenaar van een wijngaard had arbeiders nodig om in zijn wijngaard te werken. In die tijd waren er geen uitzendbureaus. Hij ging ‘s ochtends vroeg naar een plek waar arbeiders wachtten om gehuurd te worden en sprak met een aantal mannen af dat zij de hele dag in zijn wijngaard zouden werken voor één zilverstuk — een goed loon in die tijd. Enkele uren later ging hij nog meer mankracht huren, en later nog meer, zelfs tegen het einde van de dag nog een keer. Natuurlijk dachten zij die de hele dag hadden gewerkt dat zij meer dan de anderen zouden krijgen. Tot hun verbazing werden zij het laatst van allen betaald, en toen bleek dat hun niet meer werd betaald dan degenen die slechts één uur, of misschien zelfs minder, hadden gewerkt. ‘Dat is niet eerlijk', zeiden ze, ‘wij hebben de hele dag zwaar moeten werken in de hitte!' Maar had de wijnbouwer hun loon niet met hen afgesproken? Wat voor reden hadden ze om te klagen? Als hij aan de anderen meer geeft dan wat zij hadden verdiend of verwacht, is dat dan erg? Wat God geeft is zó groot dat niemand dat kan verdienen. Dus maakt het niets uit of iemand zijn hele leven lang een discipel van Christus is, of alleen maar in de laatste maanden of weken van zijn leven. Allen ontvangen één ‘loon', of eigenlijk een zeer royaal geschenk, het eeuwig leven, dat zij nooit kunnen verdienen. “Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten”.