Liefhebben
Moderne ‘bijbeluitleggers’ vertellen ons regelmatig dat de Bijbel een product van zijn tijd is en daarmee van het denken van zijn tijd. Wij, Broeders in Christus, geloven dat niet. Wij geloven dat de Bijbel het Woord van God is, die daarom waarheden verkondigt die voor alle tijden zijn. Maar wij geloven wel dat de Bijbel de taal van zijn tijd spreekt, en dat wij daarom alleen ten volle in die waarheden kunnen doordringen wanneer wij die taal begrijpen.
Neem bijvoorbeeld het woord ‘liefhebben’. Voor ons, moderne westerlingen, is liefhebben vóór alles een zaak van emotie. Je zou, bij wijze van spreken, in een hoekje kunnen gaan zitten en zeggen: Ik heb God lief. Maar voor de Israëliet lag dat totaal anders. Hij dacht bovenal praktisch: voor hem was liefhebben in de eerste plaats een zaak van doen. In het begin van de profetie van Maleachi lezen we:
‘Ik heb jullie lief’ – zegt de HEER – en jullie zeggen: ‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ (Maleachi 1:2 NBV)
Dit is typisch Hebreeuws denken: “waaruit blijkt dat?”. Voor de Israëliet was in een hoekje zitten geen liefde. Pas wanneer je iets doet voor degene die je beweert lief te hebben, mag je zeggen dat je hem werkelijk lief hebt. Wanneer je dat beseft, herken je dat principe ook op andere plaatsen. Jakobus gebruikt in zijn brief net zo’n benadering van ‘geloven’. Ook dat krijgt pas betekenis wanneer je er iets mee doet:
‘Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? … Als een broeder of zuster nauwelijks kleren heeft en elke dag eten tekort komt, en een van u zegt dan: ‘Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk!’ zonder de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften – wat heeft dat voor zin? Zo is het ook met geloof: als het zich niet daadwerkelijk bewijst, is het dood.’ (Jakobus 2:14-17 NBV)
Dood! Zo’n geloof schiet niet slechts tekort, nee volgens Jakobus is het dood, morsdood. Het is nergens meer toe in staat, en wel het allerminst om de ‘gelovige’ eeuwig leven te bezorgen. Dat is, tussen twee haakjes, niet in strijd met wat Paulus beweert door te zeggen dat je niet gered kunt worden door ‘werken’, want Paulus heeft het daar over ‘werken der wet’, dus over het stipt naleven van regels.
In de evangeliën kunnen we meermalen zien hoe juist die mentaliteit leidt tot het verwaarlozen van de noden van de behoeftigen. Ook Paulus is er wel degelijk van overtuigd dat geloof moet ‘blijken’, dat je dat moet ‘tonen’. En net als geloof, moet ook liefde ergens uit blijken; je moet iets doen voor degene die je beweert lief te hebben. En dat ‘iets’ moet uiteraard nut hebben voor die ander. En dit geeft ons meteen een betere kijk op dat gebod van Jezus in de bergrede:
‘Ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen.’ (Matteüs 5:43-44 NBV)
Mensen vragen vaak: ‘hoe kan ik dat nu, mijn vijanden liefhebben?’ Jezus draagt ons echter niet op dat wij onze vijanden de aardigste mensen op aarde vinden, maar dat wij, ondanks hun vijandigheid, doen wat voor hun bestwil is. Vandaar: bid voor wie jullie vervolgen. Het gaat er niet om wat wij van die mensen vinden; het gaat erom wat wij voor ze doen.
En dan komen we nu aan één van de meest geciteerde verzen van het Nieuwe Testament:
‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.’ (Johannes 3:16 NBG)
Wij citeren hier met opzet de NBG’51, omdat de uitleg dan wat duidelijker is. Bijna iedereen is van mening dat Jezus hier aangeeft hoe groot Gods liefde is. Maar is dat correct? Op basis van wat we hiervóór gezien hebben, weten we nu dat liefde betekent dat je iets doet. En Jezus vertelt ons hier wat God doet: Hij geeft zijn eniggeboren zoon. Met andere woorden: Hij vertelt ons niet hoe groot Gods liefde is, maar op welke wijze God die liefde toont. De oude vertalers hebben dat ook zo gezien, want het oud-nederlandse woord ‘alzo’ betekent ‘op die wijze’ en niet ‘in die mate’. De befaamde spreuk ‘alzo sprak Zaratoestra’ vertelt ons niet hoeveel Zaratoestra te zeggen had, maar wat hij te zeggen had.
En wanneer God zijn volk in Deuteronomium vermaant in hun eredienst niet de afschuwelijke praktijken van de Kanaänieten na te volgen met de woorden:
‘Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen’ (Deuteronomium 12:31 NBG),
bedoelt Hij niet dat zij aan dat dienen minder moeite moeten besteden, maar dat zij dat niet op die wijze moeten doen.
Dat wordt nog duidelijker wanneer we het vers in Johannes in zijn context (verband) bekijken (en ter verduidelijking passen we de vertaling wat aan):
De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhoog geheven heeft, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft. Want op dezelfde wijze [alzo] had God de wereld lief doordat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. (Johannes 3:14-16)
Jezus trekt eerst een parallel tussen de koperen slang in de woestijn (Numeri 21) en zijn eigen kruisiging, en zegt dan: Zo (op die wijze) heeft God ook de verlossing aangepakt van degenen die Hem dienen; Hij heeft op dezelfde wijze zijn Zoon gegeven, om te bewerkstelligen dat wie in die Zoon gelooft niet verloren gaat.
Maar daaruit volgt een uiterst belangrijke conclusie. Wanneer dit, zoals Jezus nadrukkelijk zegt, de manier is waarop God voor een oplossing heeft gezorgd voor het probleem van zonde en dood, dan is er kennelijk geen andere manier. En dus hebben de mensen ongelijk die menen dat elk ‘op zijn wijze’ zalig kan worden, dat er ‘vele manieren zijn’ waarop je God kunt dienen en het eeuwige leven beërven. Volgens Jezus is dit de manier die God heeft gekozen, en die Hij al heeft aangeduid in die episode met de koperen slang in de woestijn. En is daarmee dan niet elke andere weg automatisch een dwaalweg?
Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.