Een juk dragen
Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht. (Matteüs 11:28-30)
Velen in ons van oorsprong boerenland stellen zich bij het woord ‘juk’ iets voor als op het plaatje hiernaast. Sommige zuivelfirma’s gebruiken zo’n beeld (maar dan met een boerenmeisje met twee melkemmers) nog steeds als beeldmerk. Het bijbelse beeld zou dan moeten slaan op het dragen van een last. Dat is op zichzelf niet ondenkbaar, en we vinden het beeld in de Bijbel ook inderdaad wel in die vorm terug. Alleen moeten we dan meer denken aan een lange stok, die over één schouder wordt gedragen, met de beide ‘lasten’ respectievelijk voor en achter. En in een afgeleide betekenis betekent het woord voor juk dan ook een weegschaal (balans), zoals in Openbaring 6:5.
Maar in bijbelse tijden sloeg het woord ‘juk’ toch in de eerste plaats op het koppelen van twee trekdieren. En dan gaat het in de eerste plaats om het trekken van een last, maar in de meeste gevallen vooral ook om het ‘samengaan’ van die twee dieren.
Geen ongelijk span
Om die reden wordt het woord ook gebruikt voor het begrip ‘span’, als in ‘een span ossen’ (bijvoorbeeld in Lucas 14:19), of zelfs gewoon maar een tweetal dieren (zoals een ‘paar’ duiven, als offer, in Lucas 2:24). Zo’n span dieren zou bijvoorbeeld, zij aan zij, samen een kar moeten trekken, of op het veld voor de ploeg moeten lopen. En dan is het van belang dat het om twee dezelfde dieren gaat, omdat dieren van verschillende soort dat eigenlijk niet goed kunnen. Daarvoor zijn hun loopeigenschappen te verschillend. De Mozaïsche Wet verbood daarom ook een dergelijke ongelijke combinatie:
U mag een rund en een ezel niet samen voor de ploeg spannen. (Deuteronomium 22:10)
De apostel Paulus neemt dit principe op in zijn brief aan de gemeente te Korinte, wanneer hij zegt:
Loop niet in een en hetzelfde span met ongelovigen. (2 Korintiërs 6:14)
Een gelovige kan wel omgaan met ongelovigen, mensen uit ‘de wereld’, maar niet in een zodanig hechte relatie dat het wordt als twee trekdieren die, als in één span, samen dezelfde last zouden trekken. Daarvoor is hun ‘loop’ te verschillend. Ze baseren hun leven immers op totaal verschillende principes.
Het slavenjuk
Pas in tweede instantie wordt het woord (overdrachtelijk) gebruikt voor de ‘last’ van een slavendienst. De slaaf wordt daarbij dus voorgesteld als een werkdier dat, goedschiks of kwaadschiks, diensten moet verrichten voor zijn meester. In het NT komen we deze betekenis tegen in 1 Timoteüs 6:1: ‘Wie het slavenjuk draagt, moet zijn meester hoogachten’. Letterlijk staat daar: ‘… die onder een juk zijn, slaven, in eigendom …’
We moeten ons dus niet laten misleiden door dat woord ‘dragen’. Dat slaat weliswaar op het dragen van dat juk, maar niet op het dragen van een last. Paulus gebruikt dit beeld van een slavenjuk, wanneer hij de Mozaïsche Wet vergelijkt met een slavendienst:
Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen. (Galaten 5:1)
Hij ontleent dit beeld aan de uitspraak van de apostelvergadering te Jeruzalem:
Waarom wilt u God dan trotseren door op de schouders van deze leerlingen [uit de niet-Joden] een juk te leggen dat noch onze voorouders noch wijzelf konden dragen? (Handelingen 15:10)
Toch moeten we ook hier op de achtergrond nog steeds dat beeld blijven zien van die trekdieren voor de ploeg. De nadruk ligt niet op het torsen van een last, maar op het feit dat een slaaf, net als dat dier, het volle eigendom is van een meester die volledig gezag over hem heeft; dat je niet ‘van jezelf’ bent en dus niet de vrijheid hebt om je eigen leven in te richten. Onder de Wet waren de gelovigen op zo’n manier ‘dienstbaar’ aan die Wet, maar Christus heeft ons van die ‘slavernij’ bevrijd, zoals Paulus de Galaten voorhoudt.
Het gelijke span
En dan komen we nu aan die uitspraak van Jezus boven deze studie. In tegenstelling tot de Wet is Zijn juk ‘zacht’, zegt Hij, omdat de last maar licht is. En waarom is dat zo? Omdat (en hier ligt de essentie van zijn betoog!) we niet in ons eentje voor de ploeg staan, maar in een span, gekoppeld aan het dier naast ons. En wie is dan die ‘spangenoot’? Dat is Hij zelf! Hij is het lastdier (die slaaf) dat samen met ons dat span wil vormen. Hij spreekt hier weliswaar enerzijds als meester tot zijn slaaf of zijn werkdier, maar tegelijkertijd als de spangenoot die naast ons gaat. Daarom is Zijn last licht, want als wij minder kunnen trekken, trekt Hij meer, en kom je toch vooruit. Maar … zoals wij geen ‘ongelijk’ span moeten vormen met mensen die hun leven baseren op andere principes, zo kan Hij dat ook niet. Dus kan Hij alleen maar zo’n span met ons vormen, wanneer wij ons leven baseren op Zijn principes. Alleen dan kunnen wij, als twee trekdieren met gelijke tred, samen de last trekken. En alleen zo zullen wij de taak kunnen vervullen die God ons heeft gesteld.
Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.