De brieven van Paulus aan Timoteüs
Auteur — Paulus
Tijd — ca. 63 - 64 na Chr.
Samenvatting — Timoteüs en Titus waren jonge medewerkers van Paulus tijdens zijn zendingswerk. Deze twee brieven, samen met de brief aan Titus – bekend staand als de pastorale brieven – zijn geschreven in de korte periode tussen Paulus’ eerste gevangenschap te Rome (Handelingen 28:16) en zijn dood. Paulus beseft dat de Joodse opstand, dia zal leiden tot de vernietiging van Jeruzalem en de tempel, niet ver meer weg is, en dat hij dus weinig tijd meer heeft. Uit de brief aan Titus blijkt dat hij na zijn vrijlating in 62 na Chr. met grote ijver bezig is te prediken in de streken ten oosten van Italië waar hij nog niet geweest was. Hij moet nu meer overlaten aan zijn jonge medewerkers die zijn taken binnenkort zullen moeten overnemen. Ten tijde van zijn tweede brief aan Timoteüs zit hij alweer opnieuw gevangen te Rome en hij verwacht binnenkort ter dood gebracht te zullen worden. Dit is de laatste brief die we van Paulus bezitten.
1 Timoteüs
Paulus schrijft om Timoteüs voor te bereiden op de tijd dat hij zonder hem verder zal moeten. Hij moedigt hem aan, en vermaant hem om de moed niet te verliezen en geeft hem een reeks raadgevingen over het leiding geven aan een plaatselijke gemeente. Hij moet zich niet opzij laten zetten om zijn nog jeugdige leeftijd (4:12), maar er voor zorgen dat de leer en de praktijken in de gemeente niet wegdrijven van wat goed en ‘gezond’ is. Hij herinnert hem eraan dat de Schrift geloofsafval heeft aangekondigd, en daarom moet hij extra waakzaam zijn. Hij waarschuwt hem voor onnutte discussies (1:4). Alle verkondiging moet ten doel hebben de opbouw van anderen. Dat betekent ook dat hij zorgvuldig moet zijn met het benoemen van mensen in de diverse ambten. Maar wanneer ze benoemd zijn, moet hij hun autoriteit ondersteunen, tenzij er duidelijke bewijzen zijn van wangedrag (5:17-20).
Opbouw van de brief
- Aanhef — hoofdstuk 1:1-2
- Waarschuwing tegen onnutte discussies; het doel moet zijn onderricht en leidinggeven — hoofdstuk 1:3-11
- Paulus’ eigen voorbeeld als iemand die zich van dergelijk fundamentalisme had bekeerd tot het ware geloof, Paulus geeft zijn taak door aan Timoteüs — hoofdstuk 1:12-eind
- Voorschriften voor het gedrag in de gemeente — hoofdstuk 2
- Vereisten voor ambtsdragers — hoofdstuk 3
- Timoteüs’ taakomschrijving — hoofdstuk 4 -5;1
- Wie er in aanmerking komen voor ondersteuning door de gemeente — hoofdstuk 5:2-16
- Ten aanzien van goed gedrag — hoofdstuk 5:17 – 6:2
- Geen baantjesjagerij — hoofdstuk 6:3 - eind
2 Timoteüs
In verband met zijn naderende terechtstelling vermaant Paulus Timoteüs te blijven volharden, ook wanneer de tijden moeilijk worden, d.w.z. wanneer er vervolging komt (zoals Paulus verwacht); anderen hebben hem al in de steek gelaten en een veilig heenkomen gezocht, weg uit Rome. Hij herinnert hem aan het geloof van zijn moeder en grootmoeder (die Joods waren; zijn vader was uit de niet-Joden, zie Handelingen 16:1-3). Hij waarschuwt nadrukkelijk voor dwaalleraren, en drukt hem op het hart niet af te wijken van de Schriften. Hij wijst erop dat er een tijd komt dat de meerderheid van het ware geloof zal afvallen. Hij eindigt met wat verzoeken waaruit blijkt dat hij zelfs nu nog volop bezig is met het regelen van de prediking.
Opbouw van de brief
- Aanhef — hoofdstuk 1:1-2
- Timoteüs moet geloof tonen en zich niet laten afschrikken door angst voor de dood, zoals anderen hebben gedaan. Hij roemt het optreden van Onesiforus, die zich daar ook niet door liet afschrikken — hoofdstuk 1:3 – 2:13
- Hoe Timoteüs’ houding moet zijn t.o.v. dwaalleraren — hoofdstuk 2:14 – 3:13
- Vast blijven houden aan de Schriften; voorzegging van geloofsafval — hoofdstuk 3:14 – 4:8
- Afscheidswoorden — hoofdstuk 4:9-eind