De profetie van Jesaja
Auteur — Jesaja
Tijd — 740 - 690 v. Chr.
Jesaja geeft een goed inzicht in de noodzaak van verlossing, en in wat verlossing eigenlijk is. Voor velen is Jesaja echter niet meer dan een grabbelton van nuttige verzen. Met name degenen die de struktuur niet begrijpen en degenen die niet geloven in de inspiratie door God betogen dat het boek een verzameling is van de werken van meerdere schrijvers. Om Jesaja goed te begrijpen moet de structuur eerst helder zijn. Een overzicht van de structuur vindt u hier.
Boek 1: de probleemstelling
Later, in Boek 2, presenteert God zich als degene die de loop van de geschiedenis leidt. Dus niet slechts als iemand die de toekomst al van tevoren voorziet, maar als iemand die ervoor zorgt dat die toekomst zich zo afspeelt als Hij het heeft bepaald. Die toekomst is niet een zelfstandig, autonoom gebeuren, nee, die toekomst is onderworpen aan zijn leiding, en ontvouwt zich volgens zijn plan. De profetie gebruikt daarvoor het beeld van een rechtszaak tussen God en de goden van de volken (Jesaja 41:1, 21-29; Jesaja 43:9-13; Jesaja 44:6-8). De volken mogen optreden als getuige voor hun eigen goden, terwijl God zijn volk laat optreden als zijn getuige(n). Hij daagt die goden uit met voorbeelden te komen waarbij zij de loop van de geschiedenis hebben geleid, en waarbij zij er op kunnen wijzen dat ze dat van tevoren hebben aangekondigd en dat het vervolgens ook zo is gebeurd. Of anders, om alsnog zoiets aan te kondigen (Jesaja 41:22-23), wat dan later zal gebeuren. Vervolgens roept Hij zijn eigen volk op om te getuigen dat Hijzelf dat daadwerkelijk heeft gedaan. Dit tekent Hem als een betrouwbaar God, op wiens woord je kunt vertrouwen. Wanneer Hij dus aankondigt dat Hij de goddelozen gaat straffen, maar de trouwe gelovigen zal redden, dan kun je ook daarop vertrouwen. Boek 1 grijpt daarop vooruit met enkele reeksen profetieën over het lot van de volken waar Juda zijn vertrouwen op heeft gesteld in plaats van op hun God. Aan het eind van Boek 1 loopt dat uit op een aanval van Assyrië op Jeruzalem, waarbij tenslotte alleen Gods directe ingrijpen hen nog kan redden van de totale ondergang.
Boek 2: de ballingschap en de bevrijding daaruit
Het tekortschieten van het volk en zijn leiders, maakt de terugkeer naar ‘Babel’ (Babylon) onvermijdelijk. Het noordelijke rijk was al eerder weggevoerd, en is daarmee uit de geschiedenis verdwenen; het is nooit teruggekeerd. Menselijkerwijs zou ook het zuidelijke rijk Juda zo’n lot te wachten staan. Maar God presenteert dan zijn reddingsplan. Hij zal hen bevrijden uit Babylon, door de hand van de Perzische koning Kores (in het Grieks: Cyrus), maar dat dient als beeld voor een redding uit de handen van die grotere vijand: de dood. Om dat des te levendiger te kunnen schilderen, beschrijft Jesaja dit vanuit het perspectief van het volk kort vóór die val van Babylon. Omdat Kores hier dient als beeld van de Verlosser uit de dood, wordt hij in Jesaja 45:1, waar hij met name wordt genoemd, door God aangeduid als ‘mijn gezalfde’. Dit brengt velen in de war: hoe kan zo’n goddeloze heidense koning worden aangeduid als Gods gezalfde? De sleutel zit uiteraard in het feit dat hij hier wordt gepresenteerd als beeld van de Messias (Grieks: Christus).
De blinde knecht en de gehoorzame Knecht
Een ander thema dat we hier vinden is dat van het volk als Gods (meervoudige) knecht, die echter doof en blind wordt genoemd, en de (enkelvoudige) gehoorzame Knecht die de Messias zal zijn, die juist de ogen van hen die blind zijn, zal openen. Het volk had Gods grootheid moeten verkondigen aan de wereld. Nu zal die ene Knecht dat doen. En daarom vinden we in Boek 2 dan ook bijna meteen na de vertroosting van het volk Israël een aankondiging dat het heil er zal zijn voor alle volken (Jesaja 42). Dat thema wordt later in Boek 3 weer opgenomen.
Boek 3: de weg naar verlossing
Nadat God in Boek 2 aldus zijn verlossingsplan heeft ontvouwd, keren we in Boek 3 weer terug naar de harde werkelijkheid van de menselijke tekortkomingen. Dit Boek beschrijft ons de moeizame weg daar vandaan naar Gods Koninkrijk. Je kunt je dit voorstellen als ‘hoe gaan we nu verder’ wanneer het volk weer terug is in het land, maar je kunt het je ook voorstellen als een terugkeer naar Jesaja’s eigen tijd. In dit ‘boek’ vinden we verschillende thema’s en beelden die de Evangeliën later weer opnemen. Die beschrijven immers de uitvoering van dat plan. En we lezen hoe het volk van Juda (in het NT aangeduid als het Joodse volk) evenzeer verlossing nodig heeft als ‘de volken’ (de goyim) in onze vertalingen vertaald als ‘de heidenen’. Want ook zijzelf zijn blind. In hoofdstuk 61 ontmoeten we de Knecht dan eindelijk als de gezalfde, de Messias, de beloofde koning uit het huis van David. De laatste hoofdstukken spreken tenslotte over de oprichting van dat Koninkrijk: het verslaan van de vijanden en het vestigen van een nieuwe maatschappij, omschreven als ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. En dat beeld vinden we later weer terug bij Petrus en in het boek Openbaring.
Baan voor de HEER een weg door de woestijn
Je zou het boek Jesaja dus kunnen omschrijven als zo’n Routekaart (‘Road Map’) waar de politiek tegenwoordig zo dol op is. Maar dan een Routekaart van God zelf. Het vertelt ons wat Hij gaat doen, maar ook wat Hij van zijn volk verwacht: ‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God’ (Jesaja 40:3). Dat is een oproep tot bekering, en het is daarom precies de oproep van Johannes de Doper, wanneer de uitvoering van dat verlossingsplan eindelijk van start gaat. Zoals alle vier de evangelisten ons vertellen.
Voor wie meer wil weten over Jesaja kan bij de redactie van ons blad "Met Open Bijbel" een boek hierover aanvragen. Bestelinstructies staan hier.