Broeders in Christus

Balk en Splinter

Hoe kun je tegen je broeder of zuster zeggen: ‘Laat mij de splinter uit je oog verwijderen’ zolang je nog een balk in je eigen oog hebt? (Matteüs 7:4)

Een stijlfiguur die we regelmatig in de Bijbel tegenkomen, is die van de beeldtaal. Er is in de Bijbel veel minder dan bij ons sprake van abstracte betogen. In plaats daarvan wordt er erg veel gebruik gemaakt van beelden, meestal ontleend aan het normale dagelijks leven. De Hebreeër was daarmee vertrouwd, en had er dus ook geen moeite mee. Bij moderne lezers merk je toch van tijd tot tijd dat men de beelden voor een vorm van werkelijkheid houdt, en er dan ongerechtvaardigde conclusies uit gaat trekken. In deze aflevering willen we daarom wat aandacht besteden aan een aantal verschijningsvormen van beeldtaal.

Gelijkenissen

De vorm die we allemaal kennen is die van de gelijkenis. We kennen die uit Jezus’ prediking, maar ze komen ook in het OT al voor. In de Evangeliën vormen ze echter een wezenlijk deel van de prediking, en niet zelden hebben ze een onderling verband. Sommige gelijkenissen zijn heel bekend, en dan is er altijd het risico dat we ze teveel zien als het mooie zondagsschoolverhaal van vroeger en de feitelijke les daardoor missen. Daarom moet je je altijd afvragen wat nu precies de les is van juist deze gelijkenis. Soms komen ze afzonderlijk voor, maar vaak ook in reeksen, en dan doe je er goed aan niet alleen naar elk afzonderlijk te kijken, maar ook naar de onderlinge overeenkomsten en verschillen. De gelijkenissen in Matteüs 13 vormen zo’n reeks; en wanneer je ze leest in hun onderlinge samenhang zie je een wisselende nadruk op steeds andere aspecten, maar ook een voortdurende herhaling van andere. Evenzo de reeks in Johannes 10, waar Jezus zichzelf afwisselend beschrijft (1) als de eigen herder van de schapen die zij, in tegenstelling tot de vreemde, herkennen wanneer hij binnenkomt door de deur van de schaapskooi, (2) als zelf die deur van de schaapskooi en dus de juiste ingang, in tegenstelling tot de dief die over de muur klimt, en (3) als de goede herder die voor zijn schapen zorgt, in tegenstelling tot de huurling die er alleen maar van wil profiteren (op zichzelf weer OT beelden). Dat zijn allemaal afzonderlijke beelden, en dan moet je bijv. niet gaan vragen hoe Hij tegelijkertijd de deur van de schaapskooi kan zijn èn de goede herder die daardoor binnenkomt.

Ook de gelijkenissen van het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon, in Lucas 15, vormen zo’n reeks, die zelfs doorloopt tot in Lucas 16: daar vinden we er nog twee (gescheiden door een stukje met directe uitspraken). En let dan eens op de aanhef van beide: “Er was een rijk man, die een rentmeester had …” (16:1) en “Er was een rijk man, die gekleed ging …” (16:19). In het ene geval gaat het om de beheerder, en hoe die met andermans geld omgaat, en in het andere over zo’n man zelf, hoe die met zijn eigen geld omgaat. Maar let ook op de conclusie van de eerste (vs 9: maak u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon) en de opmerking in het tussenstukje (vs 13: u kunt niet God dienen èn Mammon). En zowel in deze beide gelijkenissen als in die van de verloren zoon (in Lucas 15) gaat het over mensen (de zoon en erfgenaam, de rentmeester, de rijke man zelf) die aanvankelijk over veel geld beschikken, maar in moeilijkheden komen wanneer ze dat kwijtraken. En één les is dus kennelijk dat ze eigenlijk alle drie dat geld alleen maar in beheer hebben, ook al ‘denken’ twee van de drie dat het van henzelf is (terwijl de derde zich zo gedraagt).

Overdrijving als lesmethode

Een opvallend kenmerk van sommige bijbelse beelden is dat de spreker soms bewust overdrijft of een absurde voorstelling van zaken geeft. In de bergrede zegt Jezus (in de NBG’51 bewoordingen):

Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? … Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen (Matteüs 7:3-5).

Dat voorbeeld over iemand die een houtsplintertje in zijn oog heeft gekregen lijkt zó ontleend aan de timmermanswerkplaats van Jozef; Jezus zou dat dus wel uit eigen ervaring kennen. Maar hij gebruikt het hier overdrachtelijk, van iemand die niet een ander wil te helpen, maar die hem wil corrigeren, iemand die voortdurend klaar staat om anderen terecht te wijzen. En Hij tekent die vervolgens als iemand wiens gezichtsvermogen nog veel beperkter is. Hij had kunnen zeggen dat die een nog veel grotere splinter in zijn oog heeft, maar trekt dat tot in het absurde, door te spreken van een balk. Zulke overdrijving werd door rabbijnen regelmatig gebruikt om ergens nadruk op te leggen. We hadden het daar al over in het artikel over die kameel die zo moeilijk door het oog van een naald valt te duwen (zie dit artikel).

Nog een voorbeeld vinden we bij Jakobus, wanneer hij de rijken ervan beschuldigt hun rijkdom te hebben verworven door uitbuiting van anderen en vervolgens niet te gebruiken zoals ze dat naar Gods maatstaven zouden moeten doen (feitelijk een echo van die rijke man in Luc 16):

Uw rijkdom is verrot en uw kleding is door de mot aangevreten. Uw goud en zilver is verroest, en die roest zal tegen u getuigen … U hebt uw schatkamers gevuld ... U hebt op aarde in weelde gebaad en losbandig geleefd, u hebt uzelf vetgemest (Jakobus 5:2-5).

Wie rechtlijnig denkt, zal betogen dat edelmetalen als goud en zilver niet roesten; dat is nu juist hun waarde. Maar om des te nadrukkelijker aan te geven dat geld niet van blijvende waarde is, gebruikt Jakobus toch deze sterke taal. En wie zijn Bijbel kent zal die taal herkennen als afkomstig uit de bergrede:

Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg … Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg … Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn (Matteüs 6:19-21).

Met andere woorden: Jakobus citeert hier in twee opzichten Jezus’ prediking, zowel in taalgebruik als in het gepresenteerde beeld. En wanneer we in de bergrede nog wat verder lezen zien we ook nog:

Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de Mammon (vs 24).

Dus uiteindelijk gaat het hier om dezelfde lessen als in Lucas 15+16.

De les en de details van het verhaal

Zoals ik in het begin al zei, moet je je bij beeldtaal altijd afvragen: wat wil dit mij vertellen, wat is de les van dit verhaal. En dan moet je er vanuit gaan dat de rest van het verhaal in principe alleen maar ‘beeldvulling’ is waar je verder niets bijzonders achter moet zoeken. Het heeft geen zin om te vragen of een herder, waarvan één schaap is weggelopen, echt die andere 99 zou achterlaten om dat ene te gaan zoeken, zoals in die gelijkenis in Lucas 15. De les van die gelijkenis is de zorg van de herder voor elk individueel schaap, waarbij hij niet uitgaat van de gedachte: ach ik heb nog 99 andere. Bij de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden gaat het om wel of niet gereed zijn wanneer de bruidegom eerst lang uitblijft en dan ineens daar is. Dan moet je niet gaan vragen naar de diepere betekenis van de olie in hun lampen; dat is niet meer dan een noodzakelijk detail van het verhaal. En je moet ook niet gaan klagen dat die meiden kennelijk zaten te slapen, terwijl we elders lezen dat we juist waakzaam moeten zijn; ook dat is een noodzakelijk onderdeel van dit verhaal. En je moet ook niet gaan zeuren dat die vijf die wel extra olie hadden meegenomen wel erg egoïstisch waren toen ze dat niet wilden delen. Dat zijn allemaal noodzakelijke details in de aanloop naar de les: toen het er op aan kwam waren er vijf gereed en de vijf andere niet. En toen die andere vijf tenslotte alles hadden geregeld, was de deur al dicht en waren ze te laat.

Ook de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus gaat over het feit dat je je zaken op orde moet brengen in dit leven, nu je daar de gelegenheid toe hebt; na je dood ben je te laat (zie ‘Hoe leest u?’ in nr. 5 van 2008). En ook daar zijn de details van het verhaal aangepast aan de noodzaak die les duidelijk te maken. Dan moet je niet de vergissing maken te menen dat we hier een beschrijving hebben van het leven na de dood. Dit beschrijft geen mensen in de hemel boven en in de hel beneden, maar mensen die allen – a.h.w. op gelijk niveau – in de onderwereld zijn: wat hen scheidt is een ‘onoverkomelijke kloof’, geen peilloze hoogte of diepte. Elders in de Schrift vinden we voldoende redenen om je Gods Koninkrijk niet voor te stellen als een loge met uitzicht op andermans martelingen. Wellicht vond men dat in de middeleeuwen een aantrekkelijk vooruitzicht, maar erg bijbels is dat niet. En dat ze over die kloof heen met elkaar kunnen praten is een detail dat het verhaal nu eenmaal nodig heeft om ons de les ervan te leren.

Verwijzingen

Tenslotte is er nog een categorie beelden die we moeten opvatten als verwijzingen, bijv. naar OT-ideeën. Wanneer Jezus aan de Farizeeën vraagt “Hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden?” (Matteüs 12:29, NBG’51) is dat een verwijzing naar Jesaja:

Kan aan een sterke de buit ontnomen worden, of zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is, ontkomen? Maar zo zegt de HERE: Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen, en ontkomt de buit van een geweldige. (Jeseja 49:24-25, NBG’51)

Daar bij Jesaja is die sterke de dood, die weliswaar in zijn recht staat, maar waaraan Jezus, als Verlosser, toch zijn buit zal ontnemen. Ook dat is een stukje beeldtaal, dat je in een paar woorden een heel verhaal kan vertellen, omdat de rest van dat verhaal elders staat. Maar dat moet je dan wel herkennen. Dat vereist Schriftkennis, die je alleen kunt verwerven door die Schrift regelmatig te lezen. Zoals je ook beeldtaal alleen maar leert herkennen en begrijpen door daar regelmatig mee in aanraking te komen. En ook dat vergt regelmatig Bijbellezen.

 

Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.