Verzoening met God door het offer van Christus
God openbaart Zich als de Heilige, die de zonden niet kan verdragen en deze veroordeelt. De meeste mensen vrezen God echter niet. Hun denken en doen is gericht op het voldoen aan hun begeerten. Door deze aardse, vleselijke gezindheid is de mens onheilig en een vijand van God geworden:
“… de weg van de vrede kennen zij niet; de vreze (voor) God staat hun niet voor ogen.” (Romeinen. 3:17-18)
“… weet u niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God.” (Jakobus 4:4)
“Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet van God … zij, die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen.” (Romeinen 8:7-8)
Wanneer God een Israëliet zijn zegen onthield of in zijn toorn strafte om diens zonde, dan voelde dit alsof God hem tot een vijand was geworden (zie Job 13:24; 19:11). Maar God beloofde niet voor altijd te zullen toornen (Psalm 103:9; Jeremia 3:12). Hij maakte Zich bekend als barmhartig en vergevend God, die weet dat het vlees zwak is (Exodus 34:6-7; Psalm 78:38-39). Zijn werk is daarom gericht op het beëindigen van de vijandschap tussen Hem en mensen en het maken van vrede met wie van goede wil is:
“Eer aan God in de hoogste (hemelen), en vrede op aarde bij mensen (van) goede wil.” (Lucas 2:14)
“Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens, die het kwade bewerkt …; maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt …” (Romeinen 2:9-10)
“Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.” (Lucas 7:50; 8:48)
God bewerkt deze vrede door de mens met Zich te verzoenen. Verzoening is de manier waarop Hij ons van zonde verlost. Moesten onder het Oude Verbond dierenoffers voor Israël verzoening bewerken, onder het Nieuwe Verbond stelt God het offer van de Here Jezus Christus voor als zoenmiddel:
“Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed …” (Romeinen 3:23-25)
“Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden.” (1 Johannes 4:10)
“Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft.” (Romeinen 5:10)
Deze verzoening tot vrede met God is niet alleen bedoeld voor het afgedwaalde volk Israël, maar voor alle mensen, tot welk volk zij ook behoren, en in welke tijd zij ook leven. Gods liefde is universeel:
“Maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig, naar het woord dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen van Israël om vrede te verkondigen door Jezus Christus.” (Handelingen 10:35-36)
“… Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld.”
(1 Johannes 2:1-2)
Omdat God tot de komst van Christus, in zijn trouw aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob, alleen sprak tot Israël, was de prediking van het evangelie door de apostelen een openbaring voor velen in de heidenwereld. Het offer van de Here Jezus reinigt van zonden en maakt niet alleen een einde aan de vijandschap van zondaars met God, maar ook aan de scheiding tussen Jood en niet-Jood.
“Want het heeft de ganse volheid (God) behaagd in Hem (Christus) woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het kruisbloed, alle dingen weer met zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind was blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weer verzoend, in zijn lichaam van vlees, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk voor Zich te stellen.” (Kolossenzen 1:19-22)
“Want Hij (Christus) is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet van de geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weer met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf was, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader.” (Efeziërs 2:14-16; zie ook Efeziërs 6:15)
De wet maakt onderscheid tussen Joden en heidenen, het geloof in Christus Jezus verbindt hen. De wet leert wat zonde en onreinheid is, zodat de mens Gods heiligheid beseft en Hem vreest. Christus Jezus is het volmaakte voorbeeld van heiligheid, dat de gelovigen voor ogen kunnen houden en navolgen. In Hem hebben allen deel aan Gods genade, waarin Hij hen met Zich verzoent en zijn vrede schenkt:
“Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen tot deze genade, waarin wij staan.” (Romeinen 5:1)
De toestand van vijandschap tussen God en mensen, die ontstond door de zonde van de eerste mens, is in Christus tot een einde gekomen. Hiermee werd niet alleen de situatie in de hof van vóór de zonde hersteld, maar ook het doel, dat God voor ogen had, bereikt: een volmaakt en eeuwig levend wezen maken naar zijn beeld en als zijn gelijkenis, geschikt om zijn schepping te besturen en te bewaren:
“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft, welk immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen …” (2 Korintiërs 5:17-19)
Vraag ter overdenking:
Wat staat er in de brief aan de Filippenzen tegenover de gezindheid van het vlees?
Grote verzoendag
Voor de gelovige Israëliet was Verzoendag de grootste dag van het jaar. De Hogepriester ging met het bloed van een offerdier tot de Verbondsark in het heiligste vertrek van de Tempel om mensen en voorwerpen te reinigen. God beloofde daarbij dat Hij alle zonden en ongerechtigheid, die voor Hem werden beleden, voorgoed zou wegdoen (Leviticus 16; 23:23-32; Hebreeën 9:6-7; 18-22). Daarna kwam de Hogepriester naar buiten met een zegen voor het volk (Numeri 6:22-27). Dit is een afbeelding van Gods heilswerk in Christus. Hij is de Hogepriester die eeuwige verzoening heeft bewerkt (Hebreeën 9:8-10; 10:1). Hij heeft Zichzelf één maal geofferd en is met zijn eigen bloed de hemel binnengaan. Daaruit verwachten zijn volgelingen Hem met de zegen van eeuwig leven (9:11-15). Zijn offer is volmaakt en door God aanvaard om de zonden van alle mensen uit alle tijden, die Hem als hun Verlosser verwachten, werkelijk en voorgoed weg te nemen (9:24-26; 10:11-14). Dierenoffers konden dat niet.