De hogepriester Jozua als voorafschaduwing van Christus
In dit artikel kijken we naar iemand met dezelfde naam als Jezus, namelijk Jozua; en wel de Jozua die hogepriester was bij de terugkeer uit Babel. In Ezra en Nehemia wordt de vorm Jesua gebruikt, maar bij Haggai en Zacharia (profeten van na de ballingschap) vinden we hem als Jozua. Anders dan tevoren kijken we nu echter minder naar de persoon zelf (ook al omdat we uit de Bijbel nauwelijks iets over hem weten) en kijken we in plaats daarvan naar een tweetal profetieën waarin hij een rol speelt.
Het optreden van Haggai
Toen het noordelijke rijk Israël in ballingschap was gevoerd, hadden de Assyriërs in hun plaats enkele andere volken in hun gebied neergezet. Dat zijn de bewoners die we in het Nieuwe Testament tegenkomen als de Samaritanen. Die hebben gezien hoe de bevolking van Juda is weggevoerd naar Babel en hoe die 50 jaar later weer terugkomt in eigen land, en de draad weer op wil pakken. Die terugkeer was echter niet zo probleemloos verlopen als de Joden verwacht hadden. Toen ze begonnen met de herbouw van de tempel, wilden die Samaritanen meedoen. Maar toen de Joden dat niet toestonden, sloeg hun houding om in tegenstand. Zij stookten de Perzische autoriteiten op, en uiteindelijk moest het werk worden stilgelegd. In plaats van aan de tempel te bouwen, bouwden de Joden ieder zijn eigen bestaan op. Het is in deze situatie, bijna twintig jaar later, dat de profeet Haggaï door God wordt geroepen. Hij brengt Gods boodschap over aan Zerubbabel, de (door Perzië aangestelde) landvoogd, en aan de hogepriester Jozua: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Dit volk beweert dat de tijd nog niet gekomen is om de tempel van de HEER weer op te bouwen. Maar … is de tijd dan wel gekomen om zelf in mooi afgewerkte huizen te wonen? En dat terwijl mijn huis nog een ruïne is!” (Haggai 1:2-4). Het volk zet er vervolgens de schouders weer onder om de tempel weer in ere te herstellen, en dat werk wordt gezegend. En we zien bij herhaling hoe het werk wordt aangestuurd door de combinatie van Zerubbabel, uit de stam Juda (die als directe nakomeling uit de lijn van David eigenlijk de wettige troonopvolger was), en Jozua uit de stam Levi die, als directe nakomeling van Aäron, de hogepriester was. Dit zijn de twee functies waarvoor men onder de Mozaïsche wet gezalfd werd.
Jozua in de profetie van Zacharia
Deze Jozua komt ook voor in een tweetal passages bij Zacharia, een jongere tijdgenoot van Haggaï, in een visioen en in een symbolische handeling. Voor een goed begrip van het visioen moeten we ons bewust zijn van zijn hogepriesterschap. Hij was de enige die, eenmaal per jaar op Grote Verzoendag, in de tempel voor Gods aangezicht kon verschijnen om verzoening te doen voor het volk. Het volk is teruggekeerd uit een ballingschap die ons beschreven was als een straf van God voor hun tekortkomingen, en in het bijzonder voor hun slechts uiterlijke vertoon van godsdienst. Door Haggai had God ze al opgeroepen om vol te houden en door te gaan met de herbouw van de tempel. Een paar maanden later komt Zacharia met een aantal visioenen. In het visioen in hoofdstuk 3 zien we een denkbeeldige rechtszaak. Jozua verschijnt daar als aangeklaagde voor een engel, die God vertegenwoordigt. Naast hem staat de aanklager, die in de meeste vertalingen wordt aangeduid met het onvertaalde Hebreeuwse woord satan (tegenstander of aanklager). Jozua staat daar in vuile kleren, wat voor een hogepriester in functie een doodzonde was, omdat vuil een beeld is van onrein. Volgens de wet mocht hij alleen tot God naderen in witte (‘reine’), heilige kleding (zie Leviticus 16).
We zien hier dus een beeld van Jozua als vertegenwoordiger van een volk dat onrein is door hun handelen, en daarvoor eigenlijk veroordeeld dient te worden. Maar God neemt het op voor zijn volk. Hij bestraft niet hen, maar de aanklager, en zegt dat Hij Jeruzalem heeft uitverkoren. Jozua wordt vergeleken met een stuk hout dat uit het vuur is gerukt. Vuur is in de Schrift vaak een beeld van Gods oordeel. Het hout is deels al verteerd door het vuur van de ballingschap, maar een overblijfsel is teruggekeerd naar het land. De engel zegt namens God: “Trek hem die vuile kleren uit.” En tegen Jozua zegt hij: “Hierbij reinig ik je van alle schuld en kleed ik je in een feestelijk gewaad” (Zacharia 3:4). Jezus’ gelijkenis over het bruiloftskleed (Matteüs 22) zou heel goed een verwijzing naar dit visioen kunnen zijn. En dan volgt er een soort taakstelling: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Indien je mij gehoorzaamt en mijn voorschriften in acht neemt, indien je mijn tempel beheert en mijn voorhoven bewaakt, zal ik je opnemen in deze kring” (Zacharia 3:7).
De engel vervolgt met de belofte van ‘de Spruit’: “Ik zal mijn dienaar sturen, de telg aan de stam van David … en in één enkele dag zal ik dit land reinigen van alle schuld. Op die dag - spreekt de HEER van de hemelse machten - zullen jullie elkaar uitnodigen onder de wijnrank en onder de vijgenboom” (vs 9-10). Het woord dat hier is vertaald met telg [NBG’51: Spruit] duidt een uitlopende scheut aan (ook in het Nederlands heeft spruit de dubbele betekenis van afstammeling en boomscheut). Jeremia had dat woord al gebruikt in zijn profetie van de Messiaanse koning: “De dag zal komen – spreekt de HEER dat ik aan Davids stam een rechtmatige telg laat ontspruiten, die als koning een wijs beleid zal voeren en die in het land recht en gerechtigheid zal handhaven” (Jeremia 23:5). Het beeld is dat van een boom die omgehouwen is, de koningslijn van David; maar uit de stronk zal een nieuwe scheut uitlopen, de Messias. Tegenover een half verbrand stuk hout zien we nu dus een nieuwe, uitlopende scheut.
Jozua ‘tot koning gekroond’
De symbolische handeling vinden we in hoofdstuk 6. Zacharia krijgt van God de opdracht om een kroon te maken en die op het hoofd van Jozua te zetten. En weer volgt de belofte van de Spruit, waarvan nu gezegd wordt dat hij de tempel zal herbouwen. Dus ook dit is gekoppeld aan het beeld van het uitlopen van een omgehouwen boom. En ook dit speelt terwijl onder leiding van Zerubbabel en Jozua de tempel herbouwd wordt: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Let op, een man met de naam Telg [Spruit], die aan de stam zal uitbotten, herbouwt de tempel van de HEER” (Zacharia 6:12). Om dan, met nadruk op het woord Hij, te herhalen: “Hij is het die de tempel van de HEER zal herbouwen”. Op dit punt gaan sommige vertalingen echter de mist in, want in de volgende zin wordt ineens gezegd dat hij priester zal zijn, op zijn troon. Maar veel vertalers nemen dan aan dat dat over iemand anders gaat, omdat er in de volgende zin gesproken wordt over heilzaam overleg tussen koning en priester. En ze vertalen het dan met iets als ‘er zal ook een priester zijn bij zijn troon’, of; “… op zijn eigen troon”. De Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) vertaalt het als “aan zijn rechterhand”, dus de priester naast de koning. Voor de Joden was het wellicht ook ondenkbaar dat de hogepriester (van de stam Levi) een en dezelfde zou zijn als de koning (uit de stam Juda). Maar de voorafgaande handeling was dat de hogepriester een kroon kreeg opgezet, wat dus wel degelijk de combinatie van beide functies in één persoon symboliseert.
Het ‘heilzame overleg’ dat er tussen de beide bestaat moet dus wel slaan op het samengaan van die beide functies. De priester was de middelaar tussen God en mensen, en hij maakte ook Gods woord bekend. Hij kan ook aan de hand van Gods wet iemand weer rein verklaren, dus bepalen of hij weer in Gods nabijheid mocht komen. De koning gaf leiding aan het volk, en sprak civiel recht op basis van Gods woord. Als die twee functies in één persoon verenigd zijn, is de man die het volk op Gods wegen leidt ook degene die tot God mag naderen om het volk te vertegenwoordigen en het te reinigen. En dan zal de tempel niet langer moeizaam herbouwd moeten worden, tegengewerkt door de omringende volken, maar: “Uit verre landen zullen mensen hierheen komen om te helpen bij de bouw van de tempel van de HEER. ... Dit alles zal gebeuren als jullie luisteren naar de HEER, jullie God.” (Zacharia 6:15).
Jozua als beeld van Jezus
We zien dus hoe Jozua, de hogepriester, reiniging zoekt voor het volk, en daardoor de onreine kleren krijgt aangedaan. Jozua zelf wordt daarbij echter voorgesteld als een rechtvaardige, al draagt hij de zonden van het volk. Maar die bezoedelde kleren worden vervangen door een feestkleed. Vervolgens is hij ook een beeld van de Spruit uit het geslacht van David, die komen zou om het verloren gegane koningschap te herstellen. Die Spruit zal dus de zonden van het volk dragen, en onder hem zal het volk volledig gereinigd worden; niet ieder jaar opnieuw, maar “op één dag” (3:7). De Spruit wordt daarbij door God ook “Mijn dienaar” of “Mijn knecht” genoemd. Ook dat is een titel van de Messias (zie de artikelen over “De Knecht in Jesaja” op de pagina van Christus in profetie). Daarnaast zien we vervolgens hoe de hogepriester Jozua symbolisch ‘tot koning wordt gekroond’. En ook daarbij is hij een beeld van de Spruit die komen zal. Een Spruit die als belangrijke taak heeft om de tempel te herbouwen. En dat zal een herbouw zijn waar alle volken bij betrokken zullen zijn.
Deze dubbele functie, die onder de Mozaïsche wet gescheiden was, wordt hier in één persoon verenigd. Dit is de duidelijkste aankondiging in het hele Oude Testament van het aspect dat zo typerend is voor Christus: het koningschap dat gecombineerd is met een hogepriesterschap. Helaas zochten de Joden bij de komst van Christus slechts een koning, zonder oog te hebben voor die noodzaak tot reiniging, en zien vele Christenen juist uitsluitend zijn rol als hogepriester, zonder hem feitelijk als koning te zien (al noemen ze Hem misschien wel zo). Daarnaast ligt er ook nadruk op de bouw van de tempel. Dat was primair de plaats waar het volk tot God kwam, en waar Hij de berouwvolle zondaar wilde vergeven (dat was Zijn belofte geweest bij het in gebruik nemen van de eerste tempel). Na Christus’ opstanding is de tempel een symbolisch gebouw, met Christus Zelf als hoeksteen, waarin wij als levende stenen gebruikt kunnen worden. Christus geeft leiding aan de bouw van die tempel, waar alle volken een deel in mogen hebben. Daarnaast lijkt het echter logisch dat Christus in de toekomst als zichtbare wereldkoning ook leiding zal geven aan de bouw van een tastbaar huis waar alle volken zullen komen als zij opgaan naar Jeruzalem.