Christus in de wet: Het Paaslam
Ruim vierhonderd jaar na de beloften die aan Abraham waren gedaan over ondermeer een groot nageslacht, lezen we in Exodus hoe het volk dat via Jakob en Isaak van Abraham afstamde, zich inmiddels in Egypte bevindt en daar een talrijk volk vormt dat het hele land bevolkt (Exodus 1:7). God had aan Jakob de naam Israël gegeven, en dus heten zijn nakomelingen nu de Israëlieten. Vervolgens zien we hoe Egypte bang begint te worden voor dit grote volk in hun midden. De tijd is bijna daar dat God zijn volk gaat weghalen uit Egypte, en dus werken geen van de maatregelen die de Egyptenaren nemen. Egypte maakt het volk tot slaven en laat hen zware arbeid verrichten. Tevens wordt er opdracht gegeven om alle mannelijke baby’s te doden. Het ironische is echter dat een politiek die was begonnen als middel om dit volk terug te dringen in aantal en positie, ruim tachtig jaar later vooral wordt gezien als een middel tot goedkope dwangarbeid, zodat de farao dan niet meer tegemoet wil komen aan Mozes’ verzoek om het volk te laten vertrekken. Het gevolg is wat wij kennen als de tien plagen van Egypte, waardoor het land economisch aan de rand van de afgrond komt. En tijdens de uittocht van de Israëlieten wordt Egypte ook nog militair uitgeschakeld.
De tiende plaag
Van de eerste plagen hebben de Israëlieten evenveel last als de Egyptenaren. Maar als ze zwaarder worden, wordt het gebied Gosen1, waar de Israëlieten gevestigd waren, daarvan uitgezonderd. De plagen worden gaandeweg zwaarder tot we bij de tiende aankomen: “De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik zal de farao en Egypte met nog één plaag treffen, daarna zal hij jullie laten gaan. Hij zal jullie zelfs het land uitjagen, niemand uitgezonderd... Tegen middernacht zal ik rondgaan door Egypte, en dan zullen alle eerstgeborenen in het land sterven, van de eerstgeborene van de farao, zijn troonopvolger, tot de eerstgeborene van de slavin die de handmolen bedient, en ook al het eerstgeboren vee" (Exodus 11:1-5).
Ook bij deze tiende plaag maakt God een uitzondering voor de Israëlieten, maar nu niet omdat Hij Gosen zondermeer spaart; Hij vraagt van hen nu een daad van geloof. Zij moeten een éénjarig lam of geit nemen en dit voor een maaltijd bereiden (Exodus 12:5). Bij het slachten moeten zij het bloed opvangen en dat strijken aan de beide deurposten en de bovendorpel van de ingang van het huis waar zij zijn om die maaltijd te eten. Elk huis waar dit teken was aangebracht, zou gespaard worden: "Ga dan tot de morgen de deur niet uit, want de HEER zal door Egypte heen gaan om het te straffen. Maar ziet hij bij een deur bloed aan de bovendorpel en aan de posten, dan zal hij die deur voorbijgaan, hij zal de doodsengel geen toestemming geven om uw huizen binnen te gaan en u te treffen" (Exodus 12:23). Het Hebreeuwse woord dat hier is vertaald met “voorbijgaan”, is het werkwoord ‘pasach’. Het zelfstandig naamwoord is ‘pesach’ dat we in het Grieks van het Nieuwe Testament vinden als ‘pascha’. In oudere Nederlandse vertalingen wordt dat Griekse woord Pascha (of een enkele keer ook: Pasen) ook in het Oude Testament gebruikt, terwijl de NBV in zowel het Oude als het Nieuwe Testament consequent het Hebreeuwse woord Pesach gebruikt.
God gaat voorbij
Het werkwoord waar de aanduiding van dit paasmaal van afgeleid is, wordt hier dus vertaald met ‘voorbijgaan’. Het komt zevenmaal voor in de Schrift, waarvan driemaal hier in Exodus. Elders wordt het ook vertaald met springen, hinken of kreupel zijn. Exodus beschrijft hoe God de huizen overslaat waar het bloed is aangebracht, omdat Hij ze beschermt, zodat de bewoners daarvan dan niet getroffen worden door zijn oordeel. Dit zien we ook de laatste keer dat het gebruikt wordt. Ook daar is sprake van Gods oordeel, maar nu over het volk Israël zelf, vanwege hun afvalligheid. God brengt de Assyriërs – een wereldmacht – over hen, als straf. Alle ommuurde plaatsen - 46 in totaal - worden, soms na een bloedige strijd, ingenomen. Alleen Jeruzalem blijft over. God roept vervolgens zijn volk op om op Hem te vertrouwen in plaats van op politieke verbonden met andere wereldmachten. Ook hier vraagt hij een daad van geloof en als dat geloof wordt getoond, zal Hij de stad sparen. De profeet Jesaja krijgt dan te horen: "Zoals een vogel boven zijn nest vliegt, zo waakt de HEER van de hemelse machten over Jeruzalem, hij waakt en hij redt, hij beschermt en bevrijdt" (Jeseja 31:5). Letterlijk staat er hoe Hij Jeruzalem zal beschutten, redden, voorbijgaan (pasach) en laten ontkomen. Het is een opeenvolging van begrippen hoe Hij zijn volk bewaart. Overigens staat er niets over een nest. Er staat alleen als vliegende vogels, en dat is pas begrijpelijk als we de koppeling met ‘pasach’ zien. Gods bescherming is in dit geval het vernietigen van het leger van Assyrië, zonder enige strijd, als de koning werkelijk Gods hulp zoekt.
We zien dus hoe dit woord ‘pasach’, als het van God uitgaat, een bescherming tegen Gods eigen oordeel betekent. Als de Israëlieten op Hem vertrouwen, en als teken van de komende verlossing het bloed van het paaslam2 aanbrengen aan hun deurposten, zullen ze door God beschermd worden. God zal hen dan onder groot machtsvertoon uitleiden en hen naar de woestijn brengen, op weg naar het beloofde land.
De Pesachviering
Zo waren de Israëlieten per familie bij elkaar in een huis dat beschermd werd door het bloed van het paaslam. En zij aten een maaltijd die bestond uit het vlees van het lam, ongezuurde broden en bittere kruiden. Dit alles werd in haast gegeten, geschoeid en gekleed om te vertrekken. De ongezuurde broden hadden deels te maken met dat overhaast vertrekken; er was geen tijd geweest om het deeg te laten ‘verzuren’. Maar de broden spreken veel meer over het opnieuw beginnen, in onze woorden: ‘met een schone lei’. Daarom lezen we in hoofdstukken 12 en 13 van Exodus drie maal (als drievoudige waarschuwing) dat er niets gezuurds in hun huizen gevonden mocht worden, niet alleen bij de uittocht maar ook ieder jaar daarna als het feest gevierd zou worden3.
Naast de ongezuurde broden waren er ook de bittere kruiden. Het woord ‘bitter’ geeft de koppeling met verdrukking. Het is allereerst een verwijzing naar hun slavenbestaan: "Daarom beulden ze hen af en maakten ze hun het leven ondraaglijk [lett.: bitter] met zwaar werk" (Exodus 1:13). We zien hetzelfde woord bij Ruth als haar schoonmoeder zegt: "Noem me niet Noömi, noem me Mara [bitterheid], want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt" (Ruth 1:20). We zagen al hoe “pasach” van toepassing was op de bevrijding uit de macht van Assyrië. Maar Jesaja toont aan hoe God dit alleen maar gebruikt als een beeld van een grotere verlossing, eerst van Babel, maar vooral van zonde en dood. Het thema van zijn boek is dan ook dat God zondaars redt. In een eerder uitgegeven deel van deze serie (De Knecht in Jesaja) wordt daar dieper op ingegaan. Maar juist in dat verband zien we ook dit woord bitter.
Naast de belegering van Jeruzalem en het leren vertrouwen op God zien we hoe Hizkia ziek wordt en hoort dat hij zal sterven. Hij smeekt God om hem meer tijd te geven en zijn leven wordt met 15 jaar verlengd. In zijn danklied zegt hij vervolgens: "Zo heeft mijn bittere lot mij vrede gebracht. U hebt mij behoed voor het zinloze graf, u hebt mijn zonden weggedaan. Nee, het dodenrijk zal u niet loven, de dood prijst u niet, zij die in het graf zijn afgedaald verlaten zich niet op uw trouw. Maar hij die leeft – leeft! – zal u loven, zoals ik doe op deze dag" (Jeseja 38:17-19). Hizkia ziet de bitterheid, de verdrukking, die komt door zijn zonden. Maar die zijn door God weggedaan. Naast het ongezuurde brood en de bittere kruiden was het belangrijkste echter het paaslam, waarvan het bloed hen beschermde, en waarvan zij het vlees mochten eten.
Een voorzegging van de Christus
Tot nu toe gaat dit alles over gebeurtenissen in het Oude Testament, dus mag u terecht vragen in welke zin dit een voorbeeld is van Christus in de Tora. Een simpel antwoord is dat Paulus een koppeling maakt tussen het paaslam en Christus: “Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg. U bent immers als ongedesemd brood omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht. Laten we daarom het feest niet vieren met de oude desem van kwaad en ontucht, maar met het ongedesemde brood van reinheid en waarheid” (1 Korintiërs 5:7-8). Maar het zal ook duidelijk zijn dat Jezus bij de instelling van ‘het avondmaal’ een heldere koppeling maakt met het Pesachmaal. Vooral Lucas noemt dit avondmaal steeds een Pesachmaal dat Jezus met zijn discipelen wilde vieren voordat het lijden begon: “Want ik zeg jullie: ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God” (Lucas 22:16).
In het volgende artikel in deze reeks zullen we daarom verder ingaan op de bevrijding uit Egypte en de woestijnreis. Die bevrijding uit de slavernij van Egypte staat model voor de ware bevrijding van de gelovige uit een slavernij aan de zonde; een slavernij die bitterheid, en zelfs de dood brengt. Die bevrijding is een feest van verlossing. Maar daar hoort dan wel het besef bij dat het onze tekortkomingen zijn die het offer van ons paaslam nodig maken, als prijs voor onze verlossing. Zijn discipelen verwachtten een Messias die koning zou worden. Zij hadden echter niet begrepen dat het ging om de verlossing van de echte vijand, zonde en dood, en dat daarvoor de dood van een paaslam vereist was. Dat was waar Johannes de Doper op wees toen hij Jezus zag: "Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt" (Johannes 1:29). Het vraagt van ons dat we ons huis op orde brengen en alle zuurdesem wegdoen.
- De reden voor deze woonplaats ligt vooral in de geschiktheid voor de schapen- en geitenkuddes die de Israëlieten hadden, die voor de Egyptenaren een gruwel waren. De Egyptenaren hielden enkel runderen.
- Zoals eerder beschreven mocht het zowel een lam als een geit zijn. Elders in de Schrift wordt alleen het paaslam (pesachlam) genoemd, om een lange uitleg te vermijden.
- Voor meer achtergrond over zuurdesem verwijzen we naar dit artikel