Filippenzen 2:13 - Het is God, die zowel het willen als het werken in u werkt
Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.
(Filippenzen 2:12-13)
Deze tekst uit Filippenzen 2:12-13 blijkt veel vragen en misverstanden op te roepen. De een leest hier dat wij zelf geen enkele invloed kunnen hebben op onze behoudenis. Zelfs het willen daarvan komt immers van God. De ander leest hier dat we die behoudenis juist met alle ijver zelf moeten bewerken. En een derde vraagt zich verbijsterd af of Paulus zichzelf hier niet tegenspreekt. Redenen genoeg dus om eens zorgvuldig na te gaan wat hij hier nu eigenlijk zegt.
Vreze en beven
Inderdaad spoort Paulus zijn lezers aan hun behoudenis te ‘bewerken’. Dat woord betekent: tot stand brengen. Daarover is geen twijfel. En zij moeten dat doen met ‘vreze en beven’. Die uitdrukking kennen we. Mozes naderde de manifestatie van God in de brandende braamstruik met ‘vreze en beven’. En toen God verscheen op de berg Sinaï, was hij opnieuw ‘enkel vreze en beven’. Dat kenmerkt dus de houding van mensen die worden geconfronteerd met Gods majesteit. Maar Paulus beschrijft er ook de houding van de Korintiërs mee, toen Titus daar kwam met de bevoegdheid om, namens de apostel, en dus eigenlijk namens God, af te rekenen met hun ontoelaatbaar gedrag (2 Korintiërs 7:15). En ook de houding die een slaaf dient te tonen jegens zijn menselijke heer (Efeziërs 6:5). Zijn lezers moeten die behoudenis dus wel zelf bewerken, maar met betoon van alle noodzakelijke eerbied voor God, hun Heer.
Morren en bedenkingen
In Filippenzen 2:14 zegt hij bovendien: “doet alles zonder morren of bedenkingen”. Ook die uitdrukkingen kennen we. Morren beschrijft, in de grondbetekenis, een heimelijke kritiek. En zowel hier als tijdens de woestijnreis was dat in feite kritiek op God. Bedenkingen beschrijft de houding die de juistheid van een taak of opdracht betwist. Samen beschrijft dit een mens die het niet eens is met wat God van hem verlangt, maar daar niet openlijk voor uitkomt. In plaats daarvan pleegt hij lijdelijk verzet door zijn opgedragen taak niet of onvolledig uit te voeren. Zoals Israël tijdens de woestijnreis. Met andere woorden, Paulus vermaant zijn lezers hun opgedragen taak – het bewerken van hun behoudenis – loyaal en stipt uit te voeren, met alle verschuldigde eerbied voor God, die hun die taak heeft opgedragen. Tot zover is hij dus duidelijk genoeg.
Wat God doet
Maar als zij zelf hun uiterste best moeten doen voor het bewerken van hun behoudenis, wat is dan, volgens Paulus, Gods bijdrage? Dat woord ‘werken’ is beide malen het werkwoord energo. Dat heeft te maken met het verlenen van kracht. Kracht om iets te kunnen doen, of kracht die ons aanzet om iets te doen. Ons woord ‘energie’ is er van afgeleid. Paulus beschrijft er de invloed mee van de ‘zondige hartstochten’, die ons er toe brengen dingen te doen die we voor God hadden moeten nalaten, en ons daarmee naar de dood leiden (Romeinen 7:5). Maar vaak is het kracht die God ons schenkt om te kunnen doen wat Hij ons juist wel wil zien doen: “Zoals God Petrus kracht had gegeven voor zijn werk onder de Joden, zo had hij mij kracht gegeven voor mijn werk onder de onbesnedenen” (Galaten 2:8). En die kracht, zegt hij wat verderop, komt voort uit de liefde, die aan ons geloof zulke kracht verleent: “In Christus Jezus is het volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is. Belangrijk is dat men gelooft en de liefde kent, die het geloof zijn kracht verleent” (Galaten 5:6).
In zijn brief aan de Romeinen had Paulus vertwijfeld uitgeroepen dat hij het goede wel wil doen, maar dat hij daar telkens weer in faalt: “Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet” (Romeinen 7:18). We weten nu dat het God is die ons die kracht schenkt. Maar wat bedoelt hij dan wanneer hij zegt dat God ook dat willen in ons werkt? Ook dat legt hij uit in zijn brief aan de Romeinen. Zijn niet-Joodse lezers zouden van God niet hebben geweten, wanneer Die hun niet was gepredikt (Romeinen 10:14-15). Uit onszelf zouden wij God niet hebben gezocht. Integendeel: Hij heeft ons gezocht. Alleen omdat Hij zichzelf aan ons heeft geopenbaard, is bij ons die wil ontstaan Hem te dienen. Dat heeft God zo gewild, dat is ‘zijn welbehagen’ geweest (Filippenzen 2:13). En omdat dat zo is, hebben wij de plicht daarop te antwoorden door Hem met alle ijver te dienen, in gepaste eerbied voor Hem. Want daarvoor heeft Hij ons geroepen. Daarom zegt Paulus ook “want God is het …”. We mogen dat niet lezen als een reden om dan zelf niets meer te doen (omdat we dat toch niet zouden kunnen). Integendeel, we moeten dat lezen als een reden om des te meer met alle kracht te voltooien wat God in ons begonnen is.
Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.