Jezus' sterven en verheerlijking
Lezen: Lucas 16:13-28
Petrus’ belijdenis; Jezus moest sterven
Jezus’ arbeid onder zijn volk begon nadat Hij werd gedoopt en van zijn Vader de kracht ontving, om zijn werk als profeet te doen en mensen te genezen. Zijn arbeid eindigde met zijn kruisiging in Jeruzalem. Daartussen zat een periode van ongeveer drie-en-een-half jaar. In die korte tijd probeerde Hij zoveel mogelijk mensen te ontmoeten met zijn boodschap. Maar het was ook nodig twaalf discipelen te kiezen en hen voor te bereiden op hun taak als apostelen nadat Hij, na zijn dood en opstanding, naar zijn Vader in de hemel zou zijn gegaan.
De dagelijkse drukte in Galilea maakt het voor Jezus zeer moeilijk tijd te vinden om met deze twaalf discipelen alleen te zijn. Telkens wanneer Hij met hen naar een stille plek wil gaan, wacht een grote menigte Hem daar op. Uiteindelijk besluit Jezus naar het noorden te reizen, naar de plaats waar de rivier de Jordaan ontspringt. Daar vraagt Hij zijn discipelen wat anderen van Hem denken: “Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?” Velen denken kennelijk dat Jezus iemand is die was gestorven en door God uit de doden is opgewekt: “Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.” Maar de volgende vraag is: “En jullie, voor wie houden jullie Mij?” Petrus antwoordt: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God.” Door Zichzelf de Mensenzoon te noemen heeft Jezus gezegd dat Hij een mens is. Daartegenover zegt Petrus dat Hij Gods Zoon is, de gezalfde Wereldkoning waarover de profeten in Israël hadden gesproken. Wat is Jezus blij met Petrus’ geloof in Hem! Het doet Hem denken aan de velen die dat in de toekomst ook zouden geloven.
Jezus weet dat Hij na zijn opstanding de apostelen naar andere landen zal sturen, om ook daar mensen te vertellen over zijn komst. Wie tot geloof zouden komen en discipelen van Hem worden, zouden regelmatig bijeen komen in plaatselijke gemeenten en al die gemeenten zouden samen één grote gemeente vormen. Daarom zei Jezus tegen Petrus, als de leider van al de apostelen: “Gelukkig ben je, Simon Barjona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel. En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen.” Nu zijn de discipelen heel blij. Zij zullen toen niet precies begrepen hebben wat Jezus bedoelde met het bouwen van zijn gemeente. Misschien dachten ze dat Jezus toen eindelijk van plan was Koning van Israël te worden. Want hierop wachtten zij al vanaf de eerste dag dat zij Hem waren gevolgd. Maar wat Jezus daarna zegt stelt hen diep teleur.
In plaats van een troon zal Jezus binnenkort lijden en sterven in Jeruzalem ten deel vallen, omdat de leiders in Jeruzalem hem haten. Dit is te veel voor Petrus. En omdat hij zo blij is met Jezus’ woorden tegen hem, waagt hij het Jezus tegen te spreken: “God verhoede het, Heer! Dat zal u zeker niet gebeuren! Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!” Ineens is Jezus heel erg boos op Petrus. Jezus weet dat Hij gekruisigd moet worden. Hoe vaak heeft Hij daarover in de Schrift gelezen! Bijvoorbeeld: “Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken … Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet … Door een onrechtvaardig vonnis werd hij weggenomen” en: “zij hebben mijn handen en voeten doorboord … verdelen mijn kleren onder elkaar.” Jezus heeft vaak diep nagedacht over zulke profetieën. Hoe zal Hij al die pijn en schande kunnen verdragen? Maar het moet, want de Vader heeft het in zijn wijsheid gezegd. Jezus wil zo graag dat Hem deze verschrikkelijke ervaring bespaard wordt, maar dat kan niet. Hij vertrouwt op zijn Vader dat Hij Hem zal helpen de ondraaglijke pijn te doorstaan en trouw te blijven tot het einde, zodat Hij met zijn offerdood de zonden van mensen zal kunnen wegnemen. En nu meent Petrus Hem daarvan te kunnen afbrengen! Hoe haalt hij het in zijn hoofd zoiets tegen zijn Heer te zeggen? Jezus wil geen moment naar zo’n verleider luisteren. Hij noemt Petrus ‘satan’, een vreselijk woord, omdat hij op dat ogenblik een vijand van Hem is, al is dat niet zijn bedoeling. “Ga terug, achter mij, satan! Je zou me nog van de goede weg afbrengen. Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.”
Arme Petrus! Hij bedoelt het zo goed. Hij kan niet begrijpen dat zijn Heer, die hem zo dierbaar is, zal sterven, laat staan dat dit zal gebeuren als een misdadiger aan een kruis! Ondanks Jezus’ strenge berisping kan hij dat toch niet geloven. Maar de dag kwam dat Petrus Jezus werkelijk aan een kruis op Golgotha zag hangen. En drie dagen later verscheen Jezus na zijn opstanding aan hem en de andere apostelen en zei: “Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan. Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften”. Jezus zou sterven, opgewekt worden en voor een tijd weggaan. Dat heeft Hij hen keer op keer verteld. Maar daarbij was ook een andere boodschap: Hij zou terugkomen, in stralende heerlijkheid, om Gods gave van eeuwig leven aan alle trouwe discipelen te geven: “Wanneer de Mensenzoon komt, in gezelschap van zijn engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader, dan zal hij iedereen naar zijn daden belonen”. En hierop wachten wij iedere dag en bidden: “Kom, Heer Jezus!” Want bij zijn komst zullen al Gods kinderen volmaakt leven van Hem ontvangen en de wereld zal zich verheugen in zijn heerschappij en liefdevolle zorg voor alle mensen.
Lezen: Lucas 9:23-36
Jezus’ verheerlijking op de berg
De Here Jezus heeft de discipelen dus geschokt met zijn woorden. Hoe langer zij met Hem waren rondgetrokken, zijn wonderen van genezing hadden gezien en naar zijn gesprekken en toespraken geluisterd, hoe sterker zij overtuigd waren geraakt dat Hij inderdaad de Messias is - de Koning die zou komen om Israël te bevrijden uit de macht van de Romeinen en vanuit Jeruzalem over alle volken op aarde te regeren. Daarom zegt Petrus, in antwoord op de vraag van Jezus, wie Hij is: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God”. En dan zegt Jezus ineens dat Hij naar Jeruzalem moet reizen, en daar niet alleen door de geestelijke leiders van Israël verworpen zal worden, maar ook veel zal moeten lijden en uiteindelijk sterven. Dat is wel heel erg tegenstrijdig met het geloof van de discipelen in wie Jezus is. Maar zij letten niet goed op Jezus’ woorden dat Hij op de derde dag uit de doden opgewekt zal worden. Het is een moeilijke tijd, voor Jezus en ook voor zijn discipelen. Voor Jezus, omdat Hij Galilea moet verlaten en de lange reis door vele steden naar Jeruzalem ondernemen, om daar gegeseld en gekruisigd te worden. Voor de discipelen omdat zij nare dingen in Jeruzalem verwachten en niet begrijpen waarom dat zal zijn.
Juist op dit moeilijke tijdstip gebeurde er iets zeer wonderlijks, dat hen allen, zowel Jezus als zijn discipelen, moest helpen. Jezus vertelde iets dat zijn Vader Hem had bekendgemaakt: “Voorwaar, Ik zeg jullie: er zijn enkelen van degenen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken totdat ze het Koninkrijk Gods zullen zien, gekomen in kracht.” Wat bedoelde Jezus hiermee? Dat het Koninkrijk zou komen voordat alle discipelen zo oud waren dat zij allen zouden sterven - zeg maar over vijftig jaar?
Nee, dat niet. Want de belofte ging ongeveer een week later in vervulling. Jezus nodigde drie discipelen uit, Petrus, Jacobus en Johannes, om naar het vlakbij gelegen Libanon gebergte te gaan, met toppen die zo hoog zijn, dat die zelfs in de zomertijd bedekt zijn met sneeuw. Daar beklommen zij er een van. Jezus ging een eindje van hen vandaan bidden. Terwijl de drie naar Hem keken, zagen ze een verbazingwekkende verandering van Hem. Zijn gezicht straalde met een heerlijkheid die op het felle zonlicht leek. Ook zijn kleren werden fel wit. De discipelen wisten dat toen Mozes op de top van een berg was, om van Gods engel de wet te ontvangen, ook zijn gezicht een schitterende glans kreeg. Toen hij van de berg afdaalde straalde het licht van zijn gezicht af, zodat hij het met een sluier bedekte. Zoiets gebeurde met Jezus, maar de heerlijkheid op zijn gezicht was véél groter.
Even wonderlijk was dat er plotseling twee mannen verschenen, die lange tijd met Jezus spraken. Toen ze aanstalten maakten om te vertrekken vond Petrus dat zo erg dat hij zei: “Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als u wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.” Hij dacht blijkbaar dat zij daarin zouden kunnen overnachten! Petrus was nog aan het praten toen ze zich ineens in een dikke wolk bevonden, die over hen was neergedaald. Maar niet een van die nevelige wolken waardoor je door de mist al gauw nat wordt. Deze wolk was anders, en later zullen de discipelen zeker hebben gedacht aan de wolk die op de pas gemaakte tabernakel in de woestijn neerdaalde, zodat de Israëlieten Gods machtige engel daarin niet zouden zien. Vlakbij hen klonk uit de wolk een machtige stem: “Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!” Lang geleden moesten de Israëlieten goed naar Mozes luisteren, want door hem gaf God zijn wet aan zijn volk.
Na Mozes de wetgever kwam Elia, de eerste van de grote profeten. Ook naar hem moesten de Israëlieten goed luisteren. En nu, na de wetgever en de profeten is Gods eigen Zoon gekomen. Hij is meer dan Mozes, de brenger van Gods wet en ook Elia, een van Gods vroege boodschappers. Hij is de Heiland van mensen en de Koning in Gods Koninkrijk. Daarom moeten allen zeer goed naar Hém luisteren. Wat maakten de drie discipelen op deze bergtop veel mee! Maar deze geweldige stem van vlakbij was hen té veel. Zij vallen flauw op de grond, en toen ze weer bij hun zinnen waren gekomen, was alles weer normaal. Er was geen wolk meer, Mozes en Elia waren er ook niet meer. Ze waren alleen met hun Heer.
Waarom deze verheerlijking?
Waarom is dit alles gebeurd? In die korte tijd op de berg maakte Jezus een kleine voorproef mee van zijn leven na zijn opstanding. Enige tijd daarvoor had Jezus over zijn Koninkrijk gesproken: “Dan zullen de rechtvaardigen in het koninkrijk van hun Vader stralen als de zon”. Voordat Hij al die verschrikkelijke dingen in Jeruzalem zou ondergaan mocht Hij eventjes iets weten van het prachtige leven in een nieuw en heerlijk lichaam dat Hij na zijn opstanding van zijn Vader zou ontvangen. Later zullen wie in Hem geloven ook zo’n stralend lichaam ontvangen. Voor de discipelen was wat zij zagen en hoorden het zekere bewijs dat Jezus inderdaad Gods Zoon en de Messias is, ondanks alles wat Hem te Jeruzalem zou overkomen. Vóór die tijd mochten Petrus, Jacobus en Johannes hier niets van aan anderen vertellen, zelfs niet aan de andere negen discipelen. Het moest een geheim blijven. Vele jaren later, lang nadat Christus gestorven was, uit de doden opgewekt en naar de hemel gegaan, vertelde Petrus kort voor zijn dood wat hij op de berg gezien had. “Toen wij u de glorierijke komst van onze Heer Jezus Christus verkondigden, baseerden wij ons niet op vernuftige verzinsels – integendeel, wij hebben met eigen ogen zijn grootheid gezien. Want hij ontving van God, de Vader, eer en luister, toen de stem van de majesteitelijke luister tegen hem zei: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in hem vind ik vreugde’. Die stem hebben wij zelf uit de hemel horen klinken toen wij met hem op de heilige berg waren”. Toen Petrus dat schreef was Jacobus allang gedood. Maar Johannes was nog in leven. In zijn evangelie zag hij terug op die tijd op de berg en schreef: “Wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader”. En in een brief keek hij uit naar de volgende keer dat hij de heerlijkheid van zijn Heer zal zien: “maar we weten dat we aan hem gelijk zullen zijn wanneer hij zal verschijnen, want dan zien we hem zoals hij is.”