Christus, de door God gezonden Verlosser
God beloofde de Verlosser te zijn van wie geloven. In Genesis maakte Hij al duidelijk dat de mens betrokken is bij de totstandkoming van zijn verlossing:
“En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit (zaad van de vrouw) zal u (slang) de kop vermorzelen en u (slang) zult het de hiel vermorzelen” (Genesis 3:15)
God had voorzien in een nakomeling die een einde zou maken aan de slang, het symbool voor vijandige mensen die Gods kinderen af proberen te houden van eeuwig leven, door hen te verleiden tot zonde. In verband met de gevolgen daarvan deed God een verstrekkende belofte aan Abraham:
“… uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken gezegend worden …” (Genesis 22:16-18)
De apostel Paulus legde in de brief aan de Galaten uit, dat deze beloften aan Abraham in eerste instantie in enkelvoud bedoeld was. Ze hebben betrekking op een bepaalde mens, die uit hem voortkwam: Christus Jezus (3:16). Het punt in zijn redenering is, dat ieder mens die in Hem gelooft, deel krijgt aan de beloften aan Abraham. Wat betrekking had op de ene mens, Christus Jezus, de ware Zoon van God, krijgt zijn vervulling in veel meer zonen:
“Want u bent allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus … Indien u nu van Christus bent, dan bent u zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.” (Galaten 3:26-29)
Deze beloften werden niet alleen aan het nageslacht van Abraham gegeven, maar ook aan hem persoonlijk. Hij is echter op de door God bepaalde tijd gestorven en tot stof vergaan. Hij is de poort van het dodenrijk (zie Matteüs 16:16) binnengegaan en is nu in de macht van zijn grootste vijand: de wrede koning dood. Dit houdt in dat God zijn beloften aan hem alleen kan vervullen door hem uit de doden op te wekken (vergelijk Hebreeën 11:17-19). Jezus bewees de noodzaak van de opstanding van Abraham, toen Hij wees op het feit dat God in tegenwoordige tijd en niet in verleden tijd tegen Mozes zei, dat Hij de God van Abraham is (Matteüs 22:31-33). De belofte aan hem was dat zijn nageslacht de poort van zijn vijanden in bezit zou nemen. In de praktijk van die tijd hield dit in, dat je de vijand had verslagen en bepaalde wie de stad in mochten en wie de stad uit moesten gaan. In de belofte aan Abraham betekent het dat de vijanden van God en zijn kinderen zijn verslagen, en dat het beloofde Koninkrijk is gekomen. De nieuwe Koning bepaalt niet alleen wie dat Koninkrijk binnengaan, maar ook het voormalige rijk van koning dood in en uitgaan. De Here Jezus Christus zei over Zichzelf:
“… Ik ben dood geweest, en zie Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.” (Openbaring 1:17-18)
Dat Hij dood is geweest, houdt in dat Hij ook zelf eerst uit de dood bevrijd moest worden:
“… daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft; de dood voert geen heerschappij meer over Hem.” (Romeinen 6:9)
Hij is het domein van de sterkste vijand van de mens binnengegaan en, omdat Hij weer levend werd gemaakt door zijn God en Vader, kon Hij de poort van binnenuit openen, om allen die in het geloof gestorven zijn en daar machteloos liggen, daaruit te bevrijden. Het beeld van de bevrijding van de ballingen uit Babel, in het boek van de profeet Jesaja, past ook goed bij de verlossing van de zonde en de dood, zoals deze in het NT wordt voorgesteld:
“Kan aan een sterke de buit ontnomen worden, of zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is, ontkomen? Maar zo zegt de HERE: Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen, en ontkomt de buit een geweldige… Ik zelf zal uw zonen redden” (Jesaja 49:24-25; vergelijk Matteüs 12:29).
Hij ‘die in zijn recht is’ was de tiran Nebukadnezar, de koning van Babel. In de brief aan de Romeinen is de tiran van de gelovigen, de dood die als koning is gaan heersen (Romeinen 5:17). Degene die hem heeft bestreden en overwonnen, is Christus Jezus. Hij heeft daarom van de eeuwige God de macht ontvangen mensen te bevrijden uit het dodenrijk, zoals Hij toont bij de opwekking van Lazarus:
“Ik zal u (de Knecht van God) … stellen tot een verbond voor het volk … om tot gevangenen te zeggen: Gaat uit! Tot hen die in de duisternis zijn: Komt te voorschijn!” (Jesaja 49:8-9; zie ook 42:7 en 61:1)
“… en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen … om verbrokenen heen te zenden in vrijheid. (Lucas 4:19)
“Lazarus, kom naar buiten! … Maakt hem los en laat hem heengaan.” (Johannes 11:43-44)
Hij spreekt als een koning tot wie zijn eigendom zijn. Na zijn leven van gehoorzaamheid en kruisdood is Hij door God waardig bevonden Heer te zijn over al zijn bezit. God gaf Hem allen die Hij op grond van hun geloof heeft bevrijd uit de macht van de heerser die Hij versloeg en als buit meenam:
“Daarom zal Ik hem velen als deel geven en talrijken zal hij als buit ontvangen …” (Jesaja 53:11-12)
Maar vanaf dat moment zijn deze velen geen gevangenen meer, maar tot burgers van zijn Koninkrijk gemaakt. En nu Hij bij God in de hemel is, verwachten zij zijn komst met eeuwig leven voor zijn volk:
“Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.” (Filippenzen 3:20-21)
Het is Christus gegeven allen die in Hem geloven, in naam van zijn Vader, de enige en waarachtige Verlosser, te bevrijden van de eeuwige vloek van de dood. Hij zal hen door de kracht van God eeuwig leven schenken, door de weg tot de boom des levens, die werd afgesloten door de zonde van de eerste mens, weer te openen. Niet de dood maar God overwint in Christus:
“Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.” (Romeinen 3:23)
“De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning, dood, waar is uw prikkel. De prikkel van de dood is de zonde … Maar God zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus.” (1 Korintiërs 15:54-57)
“Wie overwint, hem zal Ik (Christus) geven te eten van de boom des levens …” (Openbaring 2:7)
Dan kunnen de woorden die God sprak na de zonde van de eerste mens, omgedraaid worden:
‘Laat de mens nemen en eten van de boom des levens, opdat hij in eeuwigheid zal leven’
Vraag ter overdenking:
Op grond waarvan kunnen wij in Christus verlost worden?
Christus Jezus en de verhoogde slang
Toen Israël in de woestijn zondigde stuurde God slangen om hen te doden. Wie gebeten was ontkwam niet aan de dood. Maar God trof een voorziening: Mozes plaatste een koperen slang op een paal en wie gelovig daarop de blik richtte, werd verlost van de dood (Numeri 21:8-9). Maar niet voor eeuwig. Jezus vergeleek zijn verhoging aan het kruis met die van de slang aan de paal. Wie gelovig de blik op Hem richt zal voor eeuwig behouden worden, maar wie niet in Hem gelooft, is verloren (Johannes 3:14-18)