De handelingen van de apostelen
Auteur — De evangelist Lucas
Tijd — 30 - 62 na Chr.
Samenvatting — Het boek Handelingen beschrijft de uitvoering van Jezus’ opdracht aan de apostelen: “Ga op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen” (Matteüs 28:19). Maar Lucas maakt in zijn openingszin duidelijk dat we dit moeten zien als de voortzetting van het werk dat Jezus tijdens zijn dagen op aarde was begonnen, en dat Hij nu, door zijn apostelen, voortzet. We lezen over de vestiging van gemeenten overal in het Romeinse Rijk. Die gemeenten steunen aanvankelijk nog steeds op Jeruzalem als hun ‘centrum’. Maar met de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 zal dat centrum wegvallen. Er is dus haast, want binnen 40 jaar zal die groep van afzonderlijke gemeenten gezamenlijk de christelijke kerk vormen en op eigen benen moeten kunnen staan. In de begintijd is de christelijke gemeente nog een groep binnen het totale Joodse spectrum en blijft de prediking voornamelijk beperkt tot Joden. Maar al na enkele jaren begint er een scheiding te ontstaan tussen de gemeente en het Jodendom. En in de periode 40-45 na Chr. beginnen sommigen ook aan niet-Joden te prediken en ontstaat in het gebied van het huidige Syrië de term christenen. Het verslag van de prediking van daaruit in de rest van het Rijk wordt ons verteld vanuit het werk van de apostel Paulus. Het boek eindigt in 62, kort voor het begin van de Joodse opstand die uiteindelijk zal leiden tot de val en verwoesting van Jeruzalem.
Opbouw van het boek
De prediking van Petrus — hoofdstuk 1-12
- De eerste gemeente te Jeruzalem — hoofdstuk 1 - 6
- De eerste vervolging — hoofdstuk 7 - 8:3
- Verstrooiing en verkondiging buiten Jeruzalem en Judea. Bekering van de eerste niet-Joden — hoofdstuk 8:4 - 12:eind
De prediking van Paulus — hoofdstuk 13 - 28
- De zendingsreizen van de apostel Paulus naar Klein-Azië en Europa — hoofdstuk 13 - 19
- Paulus naar Jeruzalem — hoofdstuk 20 – 21:14
- Paulus gevangenen. Zijn verdedigingsredes tegen diverse groepen en personen — hoofdstuk 21:15-26: eind
- Paulus naar Rome – hoofdstuk 27 - 28
Onderliggend beeld
Wat opvalt in het leven van de beide hoofdpersonen Petrus en Paulus is hoe het verslag van hun leven eindigt met iets wat een beeld van de dood lijkt, gevolgd door een opstanding. En daar stopt het verslag steeds hoewel beide daarna meer gedaan hebben.
In het beeld van Petrus zien we hoe het eindigt wanneer hij in een kerker wordt opgesloten (in het Oude Testament is een kerker een beeld van de dood, voor graf en kerker wordt hetzelfde woord gebruikt). Petrus slaapt, een beeld van de doodsslaap. Hij is geketend aan twee soldaten, en buiten de deur staan ook schildwachten. Kortom, op eigen kracht ontsnappen is onmogelijk. Plotseling verschijnt echter een engel die hem wekt en hem naar buiten leidt. Hij wordt weer verenigd met de gemeente.
Het beeld gaat dan over naar Paulus die overal predikt. Hier eindigt het met schipbreuk. In werkelijkheid is hem dat eerder ook overkomen, maar een beschrijving daarvan past niet in dat beeld en is dus niet in de Schrift opgenomen. Alles wordt aan de golven prijsgegeven, een beeld van de dood (zoals ook de doop - zie Romeinen 6). Ook Paulus wordt wonderbaarlijk gered, en daarna lezen we hoe hij gebeten wordt door een giftige slang, maar dat heeft geen enkel effect. In het beeld is hij nu onsterfelijk geworden. Ook Paulus wordt met zijn broeders verenigd.
Zowel Petrus als Paulus hebben hierna verder gepredikt, maar daar lezen we niets over. We zouden daar meer over willen weten. Maar dat past niet in het beeld dat Handelingen ons schetst, van een prediking tot de dood, maar gevolgd door een opstanding en een vereniging met alle gelovigen. Daar kan het verslag stoppen.