Broeders in Christus

De hagedis

Hagedis

“De hagedissen - je kunt ze met de handen vangen, maar ze dringen door tot in het paleis van de koning” (Spreuken 30:28)

Als laatste van de vier dieren die klein maar wijs zijn noemt Agur de hagedis. Het Hebreeuwse woord betekent ‘vergiftiger’ en daarom is het in sommige oudere vertalingen van de Bijbel vertaald met ‘spin’. Anderen beweren dat de hagedis in vroeger tijden als gevaarlijk werd beschouwd. In ons land komen we niet zo vaak hagedissen tegen, maar in de warmere landen rond de Middellandse Zee zijn zij een bekende verschijning. In Israël komen verschillende soorten voor: de varaan, de kameleon, de gekko en de skink, en ook de gewone hagedis worden in Leviticus allemaal genoemd als onreine dieren die niet gegeten mochten worden (Leviticus 11:30, NBV).

Hagedissen houden van zon, omdat zij koudbloedig zijn en zich door de zon moeten laten opwarmen om kracht op te doen. Daarom ziet men ze vaak zonnebadend op een rots. En omdat hun huid taai en waterhoudend is, drogen zij niet uit. De meeste hagedissen zijn insekteneters en zij vervullen een nuttige rol in de natuur. Een goed voorbeeld is de smaragdhagedis, die tussen de bodemvegetatie van bossen leeft en o.a. sprinkhanen en rupsen op zijn menu heeft staan. Net als andere reptielen moeten, hagedissen van tijd tot tijd vervellen om te kunnen groeien. Bovendien zijn zij in staat om, als zij in gevaar komen, hun staart af te werpen. Dus, als je er eentje wil pakken, pak hem dan niet bij zijn staart!

Wat de schrijver van Spreuken 30 opviel, was dat deze reptielen overal en op allerlei verschillende plaatsen voorkomen. Zeker de gekko’s, die verticaal kunnen klimmen, en die kennelijk zelfs in het paleis van de koning voldoende insecten konden vinden om daar van te leven. Dat kunnen klimmen, danken zij aan hun extra grote tenen, die van onderen een aantal speciale kussentjes hebben, waardoor zij aan bijna elk oppervlak vast kunnen ‘kleven’. De werking daarvan berust op een speciaal fysisch effect (zgn. van der Waals krachten) dat de mens tot nu toe nog niet heeft kunnen nabootsen.