Ontmoeting met de Naäman
Tussen Israël en zijn noordelijke buurland Aram (Syrië) waren er regelmatig problemen. God gebruikte deze vijand om Israël te straffen voor zijn ongehoorzaamheid. Zo lezen we in 2 Koningen 5:1 “Naäman, de bevelhebber van het Aramese leger, stond bij zijn koning in hoog aanzien en werd zeer door hem gewaardeerd, want de HEER had hem voor Aram een grote overwinning laten behalen”. Zijn naam betekent heel toepasselijk: liefelijkheid of vriendelijkheid, want hij was zeer gezien en geliefd. Vers 1 gaat verder met een ‘Maar’: hij leed aan huidvraat (melaatsheid, lepra), en zou op een vreselijke manier sterven aan deze pijnlijke ziekte. Niet als geëerd krijgsman, maar als een verachte, een uitgestotene. Zijn vrouw had een gelovig jong meisje uit Israël als slavin. De Arameeërs hadden haar eens bij een inval als buit meegenomen. Zij dacht aan de profeet Elisa, en vertelde haar meesteres van de mogelijkheid van genezing. Zij had geen leedvermaak, was niet verbitterd, maar zocht het goede voor haar vijanden. Zij is een voorbeeld van wat Jezus vraagt: “... heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten”.
Zodra de koning van Aram hoorde wat zij had verteld, kwam hij snel in actie. Hij stuurde Naäman met een brief en veel kostbare geschenken naar de koning van Israël, met het dringend verzoek zijn dierbare dienaar te genezen. Die dacht aan een list om zijn land te kunnen overvallen, want hoe zou hij deze man kunnen genezen? In zijn gejammer erkende hij wel dat alleen een god die macht heeft: “Ben ik soms een god, dat ik kan beschikken over leven of dood?” (vs 7). Maar deze ongelovige koning van Israël dacht helemaal niet aan God of Elisa. Zodra Elisa dit hoorde berispte hij hem: “Waarom hebt u uw kleren gescheurd? Laat die man bij mij komen, dan zal hij merken dat er in Israël een echte profeet woont” (vs 8). God gebruikte deze situatie om Israël te tonen dat Hij er is, en dat zij zich tot Hem moeten bekeren.
Naäman ging vol vertrouwen op weg naar Elisa. Voor het huis stond de stoet stil, verwachtende dat er iets spectaculairs zou gebeuren. Maar Elisa stuurde een bode. Het woord wat hier gebruikt wordt is malak, waarmee niet zo maar een knecht wordt bedoeld, maar een vertegenwoordiger van Elisa. Hetzelfde woord wordt gebruikt voor wat wij een engel noemen: een bode van God. De bode bracht de woorden van Elisa over: “Ga heen baadt u zeven maal in de Jordaan”. Dit paste niet bij wat Naäman voor ogen had. “Ik dacht bij mijzelf” (vs 11). Hij had een heel scenario bedacht, waarin hij de hoofdrol zou spelen. Nu werd hij vernederd: de profeet die niet zelf naar hem toe kwam; een rivier, die hij verachtte; zich baden voor de ogen van zijn dienaren. Dat nooit! Zij spraken hem echter aan: met “Mijn vader, had de profeet u iets moeilijks opgedragen, zou u dat dan niet doen?” (vs 13 NBG). ‘Mijn vader’ is een aanspreektitel van eerbied en liefde.
Naäman luisterde naar hen: “Hierop daalde Naäman af naar de Jordaan en dompelde zich daar zeven maal onder, zoals de godsman had gezegd. Zijn huid werd weer gezond” (vs 14). Hij mocht als een nieuw mens, gereinigd van zijn melaatsheid, opstaan uit het water. Hij keerde terug om zijn dankbaarheid te tonen. Zijn trots was weg. Hij bleef nu niet op zijn wagen zitten, maar ging het huis van de profeet binnen. Nederig noemde hij zich Elisa’s dienaar: “Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israël. Neem dan een geschenk van uw dienaar” (vs 15b). Maar Elisa beschouwde zichzelf slechts als dienaar van God, en wilde niets aannemen. Naäman antwoordde: “Als u werkelijk niets van uw dienaar wilt aannemen, wees dan zo goed mij twee muildierlasten aarde mee te geven. Ik verzeker u dat ik nooit meer offers zal brengen aan andere goden dan de HEER” (vs 17). Niet zomaar een god, zoals de koning van Israël deed, maar het eerbiedige de HEER.
Naäman had nog een groot probleem. Hij vertelde het eerlijk aan Elisa: “Maar ik hoop dat de HEER mij het volgende zal willen vergeven: wanneer mijn vorst naar de tempel gaat om zich voor Rimmon neer te buigen, steunt hij altijd op mijn arm, zodat ik wel gedwongen ben me ook in de tempel van Rimmon neer te buigen” (vs 18). Hij kreeg geen ingewikkeld antwoord, maar een eenvoudig: “Ga in vrede” (vs 19). Hoe belangrijk de geschiedenis van Naäman is, laat Jezus zien in Lucas 4: “En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen in Israël die leden aan huidvraat, maar niemand van hen werd gereinigd, behalve de Syriër Naäman.”(Lucas 4:27). Jezus laat zien dat niet afkomst, maar het ware geloof belangrijk is. Kunnen wij net als Naäman alles achter ons laten wanneer we het ware geloof gevonden hebben?