Josia als voorafschaduwing van Christus
Uit Koningen en Kronieken blijkt dat de ondergang van Juda is ingeluid door de lange, buitengewoon goddeloze regering van Manasse (52 jaar) en diens zoon Amon (nog eens 2 jaar). De meerderheid van het volk had zich onder Manasse afgekeerd van God en was op grote schaal afgoden gaan dienen. Manasse had in de tempel te Jeruzalem zelfs afgodsbeelden, en altaren daarvoor, laten neerzetten. En we lezen hoe hij zeer veel onschuldig bloed liet vloeien. Zijn zoon Amon werd na korte tijd vermoord door zijn eigen bedienden, mede als gevolg van de verloedering en het geweld dat door zijn vader was geïntroduceerd. Gedurende de laatste 22 jaar van Juda lezen we van nog eens vier koningen (waarvan twee slechts enkele maanden hebben geregeerd), die weliswaar niet zo extreem goddeloos waren als Manasse en Amon, maar toch verre van godvrezend.
Maar in een korte periode van maar iets meer dan 30 jaar daar tussenin kende het rijk één van de beste koningen uit zijn geschiedenis: Josia. Hij was nog maar een kind toen hij, na de moord op Amon, door het volk tot koning werd gekroond. Toen hij 16 was “richtte hij zich naar de God van zijn voorvader David” (2 Kronieken 34:3) en dat zou hij tot zijn voortijdige dood, op 39-jarige leeftijd, volhouden. Het was een periode van relatieve welvaart. Het machtige Assyrische rijk, dat ten tijde van Manasses vader het noordelijke rijk Israël in ballingschap had gevoerd, was nu verzwakt waardoor Juda een periode van vrede en rust kende en Josia zelfs gezag kon uitoefenen in het gebied van het vroegere Israël.
Het leven van Josia
We lezen hoe Josia, als hij net twintig is, de afgodsbeelden en -altaren begint op te ruimen. Eerst in de tempel en de rest van Jeruzalem, en vervolgens steeds verder tot zelfs in het gehele gebied van het voormalige noordelijke rijk. En hij stuurt niet maar zijn dienaren daarvoor uit; nee, hij gaat zelf mee om daar toezicht op te houden (2 Koningen 23:16-18). We lezen hoe hij alle beelden verpulvert en uitstrooit over de graven van degenen die eromheen begraven wilden worden, en vervolgens de beenderen uit de graven van de priesters van die afgoden op de altaren verbrandt, als symbool van complete verontreiniging voordat hij ook die altaren omver haalt. Gezien de omvang van die afgoderij, zal het geen geringe opgave zijn geweest om het hele land zo te reinigen.
Zes jaar later geeft hij opdracht om de tempel te herstellen, waarbij hij de priesters het volledige vertrouwen geeft; zij hoeven daar geen financiële verantwoording over af te leggen. Als zichtbaar teken van Gods zegen daarover wordt vervolgens het wetboek teruggevonden, waarschijnlijk een rol met daarop de ‘vijf boeken van Mozes’. Tegelijkertijd illustreert dit echter hoe ver het volk was afgedwaald. Iedere koning was verplicht een kopie van het wetboek te hebben voor eigen gebruik, mede omdat hij uiteindelijk leiding gaf en zelf de hoogste rechter was. Ook de priesters behoorden een afschrift van de wet te hebben om het volk te onderwijzen. Maar de hele wet blijkt intussen onbekend te zijn en hij werd dus ook niet langer door de priesters aan het volk geleerd. Ook de koning is onbekend met de inhoud ervan. Als de wetsrol is gevonden, lezen we:
Safan begon de koning eruit voor te lezen. Bij het horen van de tekst van het wetboek scheurde de koning zijn kleren. Hij beval de priester …: Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven. (2 Koningen 22:10-13)
Het antwoord dat Josia van de Heer krijgt is dat het volk inderdaad door Gods toorn getroffen zal worden, maar dat Josia zelf gespaard zal worden omdat hij zich nederig opstelt, en God dient. Josia laat daarom het hele volk en alle priesters naar de tempel komen. Daar leest hij, net als Mozes destijds, de bepalingen van Gods wet aan hen voor, en sluit vervolgens opnieuw dat verbond tussen het volk en de Heer, dat zij de Heer zullen dienen en leven in overeenstemming met de woorden van de wet. En al het volk treedt toe tot dat verbond. Josia zelf zet met nog grotere ijver zijn campagne voort tegen alle vormen van afgodsbeelden en alles wat voor die diensten gebruikt was en hij doodt ook de afgodspriesters, terwijl de priesters uit de stam van Levi sancties krijgen opgelegd. Alles wat zijn voorgangers, tot aan Salomo toe, gebouwd hebben voor andere goden wordt verwoest. Het is zelfs aannemelijk dat Josia het dal Ben Hinnom (waar Manasse nog zijn zoon als offer ‘door het vuur deed gaan’) zo verontreinigd heeft dat het daarna de vuilnisbelt van Jeruzalem werd (2 Koningen 23:10). In het Nieuwe Testament vinden we dat aangeduid als ‘gehenna’ (dal van Hinnom, maar soms vertaald als ‘hel’), en gebruikt als beeld voor de vernietiging van allen die zich tegen God keren.
Ook regelt hij dat de viering van het Pascha (Pesach) weer wordt ingesteld, een feest dat verwees naar de machtige verlossing uit Egypte, zoals in Exodus beschreven. En hij zorgt zelf voor voldoende offerdieren (2 Kronieken 35). En als commentaar daarop lezen we: “Sinds de tijd dat de rechters Israël bestuurden was Pesach namelijk niet meer op die manier gevierd, ook niet in de tijd van de koningen van Israël en Juda” (2 Koningen 23:22). En de samenvatting van zijn leven is dan: “Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn voorvader David en hield zich daaraan: hij deed wat goed is in de ogen van de HEER” (2 Koningen 22:2). Toch blijkt achteraf dat een hardnekkig verleden zich niet zo gemakkelijk laat uitwissen. Ondanks al Josia’s hervormingen keerde na zijn dood onder zijn opvolgers de oude toestand al weer snel terug. Josia had wel de handelwijze van zijn volk kunnen herstellen, maar niet hun gezindheid.
Josia als voorafschaduwing van Christus
In Josia zijn een aantal overeenkomsten te herkennen met het leven van Christus. Zoals bijvoorbeeld de tempelreiniging. We lezen ook over een minder drastische reiniging onder Hizkia, maar uit de Evangeliën blijkt dat Jezus tweemaal is opgetreden om de tempel schoon te vegen. We zien ook hoe het optreden van Josia, als zoon van David, lang voor zijn geboorte was aangekondigd, waarbij hij zelfs bij naam was genoemd (1 Koningen 13:2). Zowel Josia als Jezus bekommeren zich om de verloren schapen van het huis van Israël. Jezus zegt dat met zoveel woorden en Josia zien we het gebied van het vroegere rijk Israël binnentrekken om ook daar de afgoden weg te halen, maar ook om de daar nog achtergebleven Israëlieten op te roepen samen met Juda het Pascha in Jeruzalem te vieren. En in overeenstemming met de geest van de wet wordt dat Pascha, anders dan onder Hizkia, pas gevierd nadat alle onreinheid (van afgoderij) volledig uit het land is weggedaan. We zien hem ook optreden als middelaar, en hij probeert het oordeel van God af te wenden door het volk tot inkeer te laten komen. Maar misschien is de meest bijzondere overeenkomst wel de manier waarop beide een nieuw verbond instellen, waar het Pascha dan een symbool van is. Een nieuw verbond “dat men de HERE zou volgen en met zijn ganse hart en zijn ganse ziel zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden, en de woorden van het verbond… zou volbrengen” (2 Kronieken 34:31). Daar komt nog bij dat Josia zelf voorziet in een Paaslam voor het volk. Uiteraard kan Josia Jezus in zijn gedrag niet volledig evenaren. Maar van Josia wordt wel gezegd:
Vóór hem is er geen koning geweest, die zich zo tot de HERE keerde met zijn ganse hart, ... naar de gehele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op. (2 Kon 23:25, NBG’51).
Het einde van zijn leven laat overigens wel zien waar Josia faalde. Assyrië, dat heel lang de wereldmacht geweest was, raakte verzwakt en dreigde te worden verslagen door een coalitie tussen Babel en de Meden en Perzen. Egypte trok op om Assyrië te helpen, omdat een verzwakt Assyrië Egypte beter uit kwam dan een machtig Babel. Josia probeerde zich in die strijd te mengen door Egypte (dat door zijn rijk moest trekken) te willen tegenhouden, wellicht om te voorkomen dat Assyrië geholpen zou worden. Josia slaagde daar echter niet in en sneuvelde in de strijd. In zijn ijver om op te komen voor zijn volk mengde hij zich in de wereldpolitiek, in plaats van af te wachten wat God wilde of Hem te raadplegen. Hij kon Egypte niet tegenhouden, maar Assyrië werd desondanks verslagen. Met andere woorden: God had Josia daar niet voor nodig.
Wat leert dit ons dan?
Josia was duidelijk een buitengewoon goede koning, en er zijn genoeg overeenkomsten tussen hem en Jezus om in hem een voorafschaduwing van Christus te zien. Maar wat leert ons dat dan. Ja, we zien hoe zelfs zo’n zeer goede koning uiteindelijk op een kritiek moment naar menselijke maatstaven handelt, maar dat zou geen verrassing voor ons moeten zijn. Het leven van Josia leert ons echter veel meer dan dat. We zien onder Josia een nieuw begin. Het volk had nu ingezien waar Josia’s ongelovige voorgangers hen heen hadden geleid, en het geweld dat dat met zich mee had gebracht. Nu krijgen ze de kans een nieuw begin te maken. Ze hebben de beste koning die ze zich maar konden wensen, en ze vernieuwen het verbond dat God oorspronkelijk te Sinaï met hen als volk gesloten had. Ze beginnen als het ware met een schone lei, en vieren hoe God hen uitgeleid heeft uit vreemde volken en hen hun eigen land gegeven heeft. Maar toch blijkt dat niet genoeg, en na de dood van Josia is het binnen de kortste keren weer volledig mis.
Dat leert ons dat een nieuw begin op de oude basis niet voldoende is. Er was iets werkelijk nieuws nodig, iets dat meer zou zijn dan een vernieuwing - hoe plechtig ook - van het oude. Door Jeremia, een tijdgenoot van Josia, gaf God daarom een belofte van een werkelijk nieuw verbond dat Hij met het volk zou sluiten (Jeremia 31:31-34). Dat zou van een totaal andere orde zijn dan het verbond dat Josia had vernieuwd. Het zou geen verbond zijn gebaseerd op de wet van Mozes, geschreven op steen, maar op een wet die in het hart staat geschreven. De les van Josia is dan ook dat opnieuw beginnen, zelfs met de beste koning die je je maar kan denken, niet voldoende is. Ook zulke koningen zouden het verschil niet maken. Voor een echte oplossing zou de beloofde koning uit de stam van David een heel ander soort verbond mogelijk moeten maken. Een verbond dat niet zou kunnen worden belemmerd door menselijk falen.