Engelen en andere hemelse wezens - Engelen (2)
De Engel van Gods aangezicht
Het werk van de engelen op aarde zal waarschijnlijk in grote lijnen ten einde zijn gekomen, nadat het Koninkrijk van God op aarde is opgericht. Welke andere werkzaamheden God in gedachten heeft voor deze engelen, die sinds de schepping onophoudelijk aan het werk zijn geweest, weten we niet. Maar wat doen zij dan tot die tijd?
Het zou interessant zijn om dit te bekijken aan de hand van alle passages waarin wordt verteld over de verschijning van engelen. Maar dat zou teveel tijd en geduld vragen. U kunt dat eventueel zelf doen met behulp van een Concordantie. We beperken ons hier tot enkele karakteristieke voorbeelden van wat engelen doen in Gods dienst. Zij staan voor Gods aangezicht, altijd klaar om door Hem te worden uitgezonden voor een bepaalde taak. Daarin zijn zij, ten opzichte van mensen, uniek te noemen, omdat geen mens ooit Gods aangezicht heeft gezien:
“Hij (de HERE) zei: U zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven … u zult Mij van achteren zien, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden.” (Exodus 33:20-23)
“Niemand heeft ooit God gezien.” (Johannes 1:18)
Wanneer bij het lezen van het Oude Testament de indruk zou kunnen ontstaan dat God aan een mens verscheen, dan wordt daarmee bedoeld dat hem een door God gezonden engel verscheen en niet God Zelf. Het bekendste voorbeeld is dat van Mozes, van wie gezegd wordt dat hij met de HERE sprak van aangezicht tot aangezicht (Exodus 33:11; Deuteronomium 5:4). In zijn toespraak voor de Raad zei Stefanus echter:
“… u, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen.” (Handelingen 7:53)
Dat dit niet in tegenspraak is met wat het OT zegt, wordt duidelijk wanneer wij een aantal passages bekijken die betrekking hebben op de Engel van Gods aangezicht, die aan Mozes en het volk verscheen. Jesaja herinnerde aan Gods grote verlossingsdaden. Hij is de Initiatiefnemer, de Verantwoordelijke, maar Hij gebruikte een Engel om Zijn wil bekend te maken en uit te voeren:
“In al hun benauwdheid was ook Hij (God) benauwd, en de Engel van zijn aangezicht heeft hen gered.” (Jesaja 63:9)
In Exodus lezen we veel meer over deze Engel. Zo zei Mozes in verband met de verlossing uit Egypte:
“Toen riepen wij tot de HERE, en Hij hoorde onze stem, zond een engel en leidde ons uit Egypte.” (Numeri 20:16)
Dit is in overeenstemming met wat de HERE sprak tot Mozes en het volk:
“Zie Ik zend een engel voor uw aangezicht, om u te bewaren op de weg en om u te brengen naar de plaats, die Ik bereid heb. Neem u voor hem in acht en luister naar hem, wees tegen hem niet weerspanning, want hij zal uw overtredingen niet vergeven, want mijn naam is in hem.” (Exodus 23:20-23; 32:34; 33:2)
Deze Engel wordt ook wel Aangezicht genoemd, omdat Hij van aangezicht tot aangezicht voor God stond en Zijn heerlijkheid en macht afstraalde:
“Mijn aangezicht zal voor u uitgaan en Ik zal u rust geven.” (vertaling uit de grondtekst van Ex. 33:14; zie ook de Staten Vertaling)
Soms sprak een engel in de Ik-vorm tot mensen, alsof daarmee gezegd wil worden dat die engel niet alleen sprak in de naam van de HERE, maar dat Hij hem ook gezag had gegeven om Zijn wil uit te voeren:
“En de Engel van de HERE trof haar (Hagar) aan bij een waterbron in de woestijn en Hij zei: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken.” (Genesis 16:7-10)
De mens aan wie een engel verscheen, moest zich er daarom bewust van zijn dat eigenlijk niet deze engel, maar God sprak. Daarom was hij, omdat de macht van God in de engel was, evenzeer te vrezen als God Zelf, zoals op enkele plaatsen in het Oude Testament is te zien:
“Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven.” (Genesis 32:30)
“Toen begreep Gideon dat het de Engel van de HERE was, en hij zei: Wee mij, Here HERE! Want ik heb de Engel van de HERE gezien van aangezicht tot aangezicht. Maar de HERE zei tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, u zult niet sterven.” (Richteren 6:22-23)
Engelen treden op als woordvoerders van God en Zijn Zoon. God zendt hen uit om Zijn wil en Zijn plan aan mensen bekend te maken. Het woord dat zij spreken heeft de kracht van God en kan daarom niet genegeerd worden. Toen een engel aan de priester Zacharias verscheen, en hem vertelde dat het gebed van hem en zijn vrouw verhoord werd en zij een zoon zouden krijgen, geloofde hij het niet. Daarom bestrafte die engel hem:
“Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben gekomen om tot u te spreken en u deze blijmare te verkondigen.” (Lucas 1:18-20)
Het woord engel in de Hebreeuwse en Griekse tekst
Op dit punt gekomen moet eerst iets gezegd worden over het woord ‘engel’. In het Hebreeuws is er het woord malak dat in het Grieks vertaald wordt met angelos waar ons woord engel vandaan komt. Het heeft een veel wijdere betekenis dan wij er gewoonlijk aan toekennen. In de Bijbel betekent engel eenvoudig bode of boodschapper, ongeacht of het een hemelse dan wel een menselijke bode is, een feit dat vaak verhuld is omdat het woord de ene keer met ‘engel’ en op andere plaatsen met ‘bode’ of ‘boodschapper’ werd vertaald. Zo wordt in hetzelfde vers in Maleachi het woord malak de ene keer vertaald met bode en de andere keer met Engel:
“Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die u zoekt, namelijk de Engel van het verbond, die u begeert, Zie, Hij komt, zegt de HERE der heerscharen.” (Maleachi 3:1)
In het Nieuwe Testament worden de woorden van Maleachi toegepast op Johannes de Doper. Waar in Maleachi malak staat, staat in Matteüs angelos. In beide gevallen is de grondbetekenis bode:
“Deze is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit.” (Matteüs 11:10)
De boden die Johannes de Doper naar Jezus stuurde met de vraag: Bent U het, die komen zou? worden ook beschreven met datzelfde woord dat voor engelen wordt gebruikt: Toen de boden (angelos) van Johannes vertrokken waren ... (Lucas 7:24). Hetzelfde geldt voor de discipelen die de Here Jezus uitzond om Zijn komst voor te bereiden: Hij zond boden (angelos) voor zich uit (Lucas 9: 52). Jacobus beschreef in zijn brief op een zelfde manier de spionnen die bij Rachab logeerden: toen zij de boodschappers (angelos) in huis nam (Jakobus 2:25). Het woord ‘engel’ betekent dus niet noodzakelijk een hemels wezen. Alleen de zin en de samenhang beslissen of de bode een hemelse of een menselijke is. Wanneer wij dan in Openbaring lezen over de engel van de gemeente tot wie ieder van de brieven aan de zeven gemeenten werd gericht, moeten wij, op andere gronden dan het woord zelf, beslissen of het, laat ons zeggen, de beschermengel van de gemeente, een oudste, bisschop of enige andere menselijke vertegenwoordiger betekent. Soms is het in het OT ook heel duidelijk wanneer er staat Malak JHWH = Bode van de HERE waarmee dan uiteraard de Engel van de HERE wordt bedoeld. Het is niet gezegd dat het hiermee altijd om dezelfde Engel gaat, hoewel er iets voor te zeggen is. Vanaf het boek Daniël vinden wij namelijk de naam van een engel: Gabriël. Hij verscheen op een aantal belangrijke momenten als de brenger van boodschappen aan Gods dienaren, ook in het Nieuwe Testament (Daniël 8:15 en 16; 9:21; Lucas 1:19 en 26). Zijn naam betekent: man van God of God heeft Zich machtig betoond. Is hij dan misschien de Engel die met Mozes sprak vanuit de brandende braamstruik, op de berg en in de tent van samenkomst?
Gabriël blijkt echter ook een taak te hebben bij de bescherming van Israël (Daniël 10:13 en 20-21). Want God zet Zijn engelen in om Zijn volk, en met name de gelovigen daarin, te beschermen, door hen te omringen en voor hen te strijden:
“De engel van de HERE legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen.” (Psalm 34:8)
“Toen de dienaar van de man van God (Elisa) ’s morgens vroeg opstond en naar buiten trad, zie, een leger omringde de stad, zowel paarden als wagens. En zijn knecht zei tot hem: Ach mijn heer! Wat moeten wij doen? Maar hij zei: Vrees niet, want zij die bij ons zijn, zijn talrijker dat zij, die bij hen zijn. Toen bad Elisa: HERE, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En de HERE opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.” (2 Koningen 6:15-17)
“Mijn God heeft zijn engel gezonden en de muil van de leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen kwaad gedaan.” (Daniël 6:23)
In de brief van Judas vinden we nog de naam van een aartsengel: Michaël. Is hij dezelfde als waarvan sprake is in Zacharia 3:1-10? Overigens is er in Daniël ook sprake van vorsten met de naam Michaël. In het ene geval is het een voorname vorst aan het Perzische hof (10:13 en 21), en in het andere geval de grote vorst (12:1), de Messias, die we in Openbaring 12:7 ontmoeten. Verder zijn er diverse plaatsen in het Oude testament, waar duidelijk sprake is van mensen (Numeri 13:13; 1 Kronieken 5:13 en 14, 6:40, 7:3, 8:16, 12:20, 27:18; 2 Kronieken 21:2; Ezra 8:8).
God heeft Zijn Zoon de engelen ter beschikking gesteld
In het Nieuwe Testament zien we hoe engelen de Here Jezus begeleidden en bijstonden, vooral op of na kritieke momenten, zoals na de verzoekingen in de woestijn en in Getsemane, bij de opstanding en de hemelvaart. Ook de apostelen kregen hulp van engelen (Handelingen 5:19; 12:7). De Here Jezus heeft hen tot zijn beschikking gekregen om te doen wat God Hem opdroeg. Wanneer Hij terugkomt, zullen zij Hem helpen bij het wekken van de doden uit de doodsslaap, en hen vóór Hem verzamelen:
“… bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen van zijn kracht.” (2 Tessalonicenzen 1:7)
“En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere.” (Matteüs 24:31)
“De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt.” (Matteüs 13:41)
Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld