Bijbelse woorden: Charis - Genade Definitie: In de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament komen we de woorden ‘chesed’ (goedheid, liefde) en ‘chen’ (gunst, aanvaarding) tegen. ‘Chesed’ ontleent zijn betekenis aan Gods trouw aan zijn verbondsvolk en drukt zijn liefde voor mensen uit. Niet liefde in het algemeen, maar liefde in de zin van Gods trouw; zijn vrijwillige gave aan mensen op grond van zijn eerder gegeven beloften. In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt ‘chesed’ meer dan 170 keer vertaald met ‘eleos’ (ontferming). Dit is het normale woord dat in het Grieks werd gebezigd. Dit maakte echter niet geheel duidelijk wat met ‘chesed’ wordt bedoeld. Met name Paulus ging een ander woord gebruiken, dat oorspronkelijk de gunst van de keizer aan zijn soldaten tot uitdrukking bracht: ‘charis’. Het is daarom een uniek woord dat speciaal bestemd is gemaakt om de betekenis van het Hebreeuwse ‘chesed’ weer te geven. Achtergrond: Charis’ is een Grieks woord met een rijke inhoud. Van Jezus wordt verteld dat de ‘genade’ (charis) op hem rustte (Lucas 2:40). Daarbij moeten we niet denken aan uiterlijke schoonheid, maar aan schoonheid van karakter (hoewel beide natuurlijk samen kunnen gaan). God heeft zijn Zoon iets gegeven dat niemand anders hem kon geven. Wij zeggen soms zo gemakkelijk: ‘hij heeft karakter’. Bedoeld wordt dat zo iemand vasthoudendheid of iets dergelijks toont. Maar wat God bij zijn Zoon ontwikkelde waren prachtige eigenschappen, die alles zeggen over wie zijn Vader is. Twee hoofdstukken later schreef Lucas: “Allen betuigden hem hun bijval en verwonderden zich over de genaderijke woorden die uit zijn mond vloeiden” (Lucas 4:20 NBV). De ‘charis’ die God schenkt overtreft alles wat wij mensen aan elkaar kunnen geven. God doet in ontferming, liefde en trouw zijn bevrijdende genade over mensen komen en schenkt de ontvangers hiervan grote vreugde. Gods genade is het tegenovergestelde van de onplezierige boodschap waarmee de deurwaarder langskomt: betalen of anders... God vraagt geen betaling van onze schuld, maar geeft ons juist kwijtschelding op grond van het offer van zijn Zoon. Dit maakt dat wij ons bevrijd weten en grote blijdschap in ons voelen opkomen. Dat is zijn gunst, zijn vrijwillige gave aan mensen die zelf niets kunnen geven in ruil voor hun leven en zichzelf daarom niet kunnen bevrijden van de zondelast. Het is een grote zegen als je Gods ‘charis’ mag proeven. Paulus en Barnabas hadden dit voorrecht en konden hun geluk niet op. God riep hen ook anderen te laten delen in deze ongekende goddelijke gunst, en zij deden van harte: “Van daar gingen ze per schip naar Antiochië, de stad waar ze aan Gods genade waren toevertrouwd toen hun de taak was opgelegd die ze nu hadden volbracht” (Handelingen 14:26 NBV). Deze genaderijke gift - nog beter is te zeggen: liefdegave - brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee. Lucas schreef: “Ze bemoedigden de leerlingen en spoorden hen aan te volharden in het geloof, maar wezen hun erop dat wij pas na veel beproevingen het koninkrijk van God binnen kunnen gaan” (Handelingen 14:22 NBV). Gods gunst kan alleen in geloof worden aangenomen en die gunst is blijvend zolang wij onwrikbaar vasthouden aan dit geloof - zelfs in moeilijke omstandigheden – dat ons is overgeleverd door de Here Jezus en zijn apostelen. Hierin tonen gelovigen karakter waarin God welgevallen heeft. Er is een werkwoord (‘charitoo’) dat “begenadigen” betekent. Het wordt gebruikt door de engel Gabriël met betrekking tot de aan Maria geschonken genade: “Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je”. “Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken” (Lucas 1:28,30 NBV). God heeft Maria zijn rijke gunst geschonken. Maar via haar, in de zoon die zij ter wereld heeft gebracht, aan iedereen die Gods liefdegave wil ontvangen. De dankbaarheid van gelovigen, uitgedrukt in woorden van lofprijzing én een leven van gehoorzaamheid, stroomt dan weer als ‘charis’ naar de hemelse Vader terug. Charis in de concordantie: In de Concordantie op de NBG Vertaling van 1951 komt het woord ‘genade’ (charis) vaak voor. Degenen die een Concordantie op de Griekse tekst hebben, kunnen controleren of het woord ‘genade’ inderdaad de vertaling van ‘charis’ is. Dat zal vrijwel altijd het geval zijn. Het is interessant en leerzaam niet alleen naar het woord als zodanig te kijken, maar ook te letten op de context (het verband), door bijvoorbeeld de hele passage waarin het voorkomt te lezen. Dan komt de veelkleurigheid ervan tot zijn recht. En daarmee onze waardering voor de rijkdom van Gods genade. Charis in de brieven van Paulus aan Korinte In de beide brieven aan de Korintiërs vinden we het woord charis bijna 30 keer. In de helft van de gevallen gaat het ofwel om ‘de genade Gods’, dus Gods onverdiende gave, ofwel om de ‘genade van Jezus Christus’. Met dat laatste zou hij speciaal kunnen doelen op het verlossingswerk zelf van Jezus, die “rijk was, maar omwille van u arm is geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden.” (2 Kor. 8:9). Die genade moet ook Paulus zelf ‘genoeg’ zijn: meer moet hij niet verlangen (2 Kor. 12:9). In een zestal gevallen gaat het echter over dank van hen, of Paulus zelf, aan God. Die onverdiende genade wordt, als ware het een zonnestraal, weer teruggekaatst naar God, in de vorm van hun oprechte dankbaarheid. Daarmee tonen zij hun besef van het onverdiende karakter van Gods gave en hun waardering daarvoor. In de overige gevallen kaatst de straal echter niet terug naar de bron, maar verder naar hun medegelovigen. Paulus spreekt over de bemoediging die hij hen had willen brengen (2 Kor. 1:15). In de andere passages gaat het om de ondersteuning die zij besloten te zenden aan de behoeftigen in Jeruzalem. Dit gaat om puur materiële ondersteuning in de vorm van geld. Maar Paulus benadrukt dat het in essentie niet gaat om dat geld, maar dat zij hebben begrepen dat de consequentie van Gods gave aan henzelf erin bestaat dat zij op eenzelfde wijze onverdiende gaven behoren te geven aan medegelovigen elders (2 Kor. 8:8-15). Ten diepste is dat wat hij in zijn (in dezelfde tijd geschreven) brief aan de Romeinen noemt: de gezindheid van Christus.