Psalm 1 - Welzalig de man…
De Psalmen vormden in de tijd van het Oude Testament het liedboek van de gelovige Israëliet. De voornaamste schrijver van psalmen was Koning David, maar ook anderen hebben een bijdrage geleverd. Toen het Boek der Psalmen samengesteld werd, kwam het totaal op 150 lofzangen, persoonlijke overpeinzingen, weerspiegelingen op de geschiedenis van het volk Israël en profetieën over de toekomst – vooral het werk van de Messias. Het is een boek, door God aan de mensen gegeven – Joden zowel als niet-Joden – als onuitputtelijke en onmisbare bron van bezinning en bemoediging. Welke psalm zou ú als eerste gekozen hebben uit deze wonderlijke verzameling? Een loflied, waarschijnlijk! Degene echter die de Psalmen als boek heeft samengesteld (lang na de tijd van David), liet zijn keuze vallen op een eenvoudige psalm, die de goddelijke mens met de goddeloze mens vergelijkt. Volgens deze psalm is de goddelijke mens iemand die:
- niet wandelt in de raad van goddelozen
- niet staat op de weg van zondaars
- noch zit in de kring van spotters
Let op de verschillen tussen wandelen, staan en zitten! Al lijkt het wel onschuldig om op straat te wandelen, je loopt toch het gevaar in een ongewenste richting gedrongen te worden – door de goddelozen. Ga je langs de weg of op een plein staan, dan is het gevaar nog groter, want je raakt onvermijdelijk in gesprek met anderen, die daar ook staan – zondaars vooral. Erger nog: neem je plaats op een bank, bijvoorbeeld vóór de poort van de stad, zoals dat gebeurde in Bijbelse tijden, dan word je al gauw opgenomen in spreken en doen van mensen, die je af willen leiden van Gods wegen – de spotters. De les van vers 1 van Psalm 1 is dat we vermijden ons in een moeilijke situatie te brengen. De verzen 2 en 3 beschrijven echter de positieve eigenschappen van hem die “bij dag en bij nacht” Gods wil overpeinst. Hij is gelijk een boom die vrucht en loof voortbrengt. Daarentegen is de opbrengst van de goddeloze slechts “kaf dat de wind verstrooit” (vers 4).
Psalm 1 is voor ieder mens: welzalig de man die naar déze psalm handelt. En wie heeft dat volmaakt gedaan? Uiteraard de Here Jezus Christus, die in alles God welgevallig was: hij is tenslotte “de man”.